Liefde is een enge ziekte
Liefde is iets moois, weten we allemaal. Of toch niet? In zijn bekroonde roman ’Het verleden’ schildert de Argentijn Alan Pauls de ziekelijke, ja pathologische kanten van de veelopgehemelde emotie: de bezitsdrang, de jaloezie, de behoefte de ander te kwetsen. In ruim vijfhonderd bladzijden volgen we pijnlijk precies de langzame overgang van passie naar obsessie.
Onder degenen die zich sterk maken voor kwaliteitsliteratuur – en die zich afzetten tegen de literaire middelmaat – zingt al een paar jaar een nieuwe naam rond: die van de Argentijn Alan Pauls. Hij figureerde in de veelvuldig bekroonde roman ’De waan van Montano’ van de Barcelonese schrijver Enrique Vila-Matas. En de onlangs veel te vroeg overleden Chileense auteur Roberto Bolaño noemde Pauls ’een van de beste levende Zuid-Amerikaanse auteurs’. De doorbraak naar een breder publiek kwam in 2003, toen Alan Pauls de prestigieuze Premio Herralde voor zijn roman ’Het verleden’ kreeg.
De titel van dit boek verwijst naar het verleden van Sofía en Rímini, een koppel dat na twaalf jaar clandestiene relatie, tegen alle verwachtingen in, samen besluit uit elkaar te gaan. Niet omdat ze op elkaar uitgekeken zijn, maar uit voorzorg: ze willen het mooi houden en eventuele ruzie die een scheiding in der minne zou verhinderen, voor zijn. ,,De scheiding was niet het hiernamaals van de liefde: het was haar limiet, haar toppunt, de binnenkant van haar grensgebied; als ze zich voltrok zoals zij zich hadden voorgenomen dat ze zich zou voltrekken, liefdevol, dan zou dat de liefde de kans bieden op een mooie dood.’’
Aanvankelijk is dit moment voor Rímini een bevrijding. Hij werpt zich op zijn nieuwe leven ’met de gretigheid van een vreemdeling die een onbekende stad bezoekt’, en is vastbesloten zich niet door het verleden te laten afleiden.
Sofía ziet de zaken anders. Zij moet het verleden kunnen plaatsen om verder te kunnen. En dus stelt ze voor de foto’s te verdelen – en herinneringen op te halen. Ze begint Rímini te bellen, boodschappen op zijn antwoordapparaat achter te laten en hem te bestoken met brieven. Hij mag het verleden dan willen wegmoffelen, zij heeft het nodig. ,,We moeten kunnen leven met wat we waren’’.
Maar daar heeft Rímini geen oren naar. Hij is druk bezig nieuwe sensaties op te doen. Drugs, bijvoorbeeld. Dat hij cocaïne begint te gebruiken is geen toeval. In tegenstelling tot marihuana, ’dat door zijn uitdijende werking altijd aanzet tot het denken aan iets anders’, is cocaïne een volkomen ’autoreferentiële’ drug die de gebruiker enkel aan zichzelf doet denken en alles buiten hem uitschakelt. Na de drugs komt de sport – ’die moderne vorm van boetedoening die systematische lichaamsbeweging heet’ – en tussendoor zijn er de vrouwen. In omgekeerde chronologische volgorde: Nancy, een wat oudere oversekste tennisspeelster, Carmen, een actrice met wie Rímini een kind krijgt, en Vera, een ziekelijk jaloerse vrouw die het perfecte excuus moest vormen om Sofía volledig uit zijn leven te bannen.
Maar dat is buiten Sofía gerekend. Zij verliest haar zelfcontrole en haar pogingen om Rímini’s aandacht te trekken worden met de dag krankzinniger. Ze ontvoert zijn zoontje, waarna zijn echtgenote hem verlaat en hem het bezoekrecht aan de kleine Lucio ontzegt. Haar greep op zijn nieuwe leven wordt steeds sterker.
Alan Pauls zelf noemt ’Het verleden’ een roman over de dictatuur van de liefde. ,,Waarschijnlijk’’, verklaarde hij onlangs, tijdens een bezoek aan Brussel ,,is liefde de enige vorm van dictatuur die is overgebleven, in een tijd waarin politiek en religie hun totalitaire trekjes allang verloren zijn.’’
Om het beeld van de verziekte relatie kracht bij te zetten, verwijst Pauls verschillende keren naar Riltse, een fictieve kunstenaar, exponent van de zogeheten sick-art. Zijn schilderijen stellen verminkte lichamen voor en doen sterk denken aan het werk van Orlan, de Franse kunstenares die haar eigen lichaam uitriep tot kunstvoorwerp en daartoe verschillende operaties onderging.
Riltse was het gemeenschappelijke jeugdidool van Sofía en Rímini. Nu ze uit elkaar zijn, lijken zijn portretten hen te achtervolgen. Zo wordt er kort na de scheiding een grote Riltse-retrospectief in Buenos Aires georganiseerd, en hangt er een Riltse op het toilet bij Nancy. Door op de meest onmogelijke plaatsen op te doemen, lijkt Riltse Sofía en Rímini te willen herinneren aan wat ze ooit waren. Hierdoor bemoeilijkt hij niet alleen hun genezingsproces, maar confronteert hen ook met het leed en de pijn die ze elkaar voortdurend aandoen.
Om de veelvuldige overeenkomsten tussen liefde en ziekte te benadrukken, gebruikt Pauls een haast microscopische schrijfstijl: geen mogelijke ziektekiem die niet onder de loep wordt gehouden, geen symptoom dat niet wordt geanalyseerd, geen eventuele remedie die niet wordt voorgeschreven. Onvermoeibaar ondervraagt Pauls vrienden en familieleden van het koppel, zoemt hij in op pukkels en schimmels, en woont hij sessies van zelfhulpgroepen bij.
’Het verleden’ beschrijft, volledig en precies, de pathologie van de liefde. In dit opzicht vormt de roman een perfect tegenwicht tot ’Over de liefde’, Stendhals beroemde traktaat uit 1822 over de mooie kanten van de liefde, ’die passie die, indien oprecht, in al haar verschijningsvormen even mooi is’.
Het gevolg van Pauls’ bijzondere schrijfstijl is dat het leeuwendeel van de (bijna) zeshonderd pagina’s van deze roman beschrijvend en niet verhalend is. Lezers die vooral van pageturners houden, kunnen er beter niet aan beginnen. Taalliefhebbers daarentegen kunnen hun hart ophalen aan dit breed uitwaaierend, rijkgeschakeerd en sterk bespiegelend proza. Alleen zó, besef je, is de langzame, vaak haast onmerkbare, evolutie van passie in ziekelijke obsessie doeltreffend weer te geven.