Levensdrift is een raar fenomeen
Een mens verhoudt zich een leven lang tot veel of weinig anderen: tot familie, collega's, geestverwanten, vrienden, geliefden, en soms tot God. Maar ook tot plaatsen, muziek, een landschap, een ideologie. 'Waar hoor ik bij?' is de vraag waarop het levensverhaal een antwoord geeft. Deel 6
Anneke Jos Mouthaan (1930) is vredesactiviste, oprichtster van het Sivmo (Steuncomite Israëlische vredesgroepen en mensenrechtenorganisaties) en mede-initiatiefneemster van 'Een ander Joods geluid'.
,,Op een dag stapte ik in een bus met allemaal Turkse vrouwen. Ik ging naast een van die vrouwen zitten, een stevige tante van een jaar of vijfenveertig, met een mooi, sterk gezicht. Ze schoof niet op, dus kwam ik terecht op een puntje van de bank. Ik vroeg wijvenachtig, nieuwsgierig als ik ben: goh, waar komen jullie net vandaan? Ze gaf geen antwoord, keek voor zich uit. En ik keek naar haar, en dacht: jij bent Turkse en ik Joodse, maar ik ervaar je als mijn zuster. Plotseling was er een gevoelsexplosie in mijn maag streek met de kracht van tien orgasmen. Ik voelde me in verbinding staan met een liefdesstroom. Ik kon haar niks geven, kreeg ook niets, maar toch . . . En ik dacht: dit is God. Ik weet het zeker.''
,,Angst en verantwoordelijkheid zijn twee motieven van mijn bestaan. Ik leef met onderdrukte angst. 'Hoezo?', kun je vragen. Wat kunnen mensen je maken? In mijn beleving veel. Ze kunnen me bedreigen, in de steek laten.''
,,En verantwoordelijkheid: ik ben mijn eigen slavendrijver. Ik moet het doen en moet het goed doen. Als kind van veertien droeg ik de zorg voor drie volwassenen. Die verantwoordelijkheid krijg ik niet meer uit mijn systeem. Soms denk ik: het is nog altijd een beetje oorlog.''
,,Mijn moeder was een Amsterdamse Jodin, mijn vader half Indisch. Ze hadden geen goed huwelijk. Zij domineerde dermate dat hij geen kant op kon en daar werd hij chagrijnig van, maar hij was ook een moeilijke man. Toen ik drie was is mijn vader - hij was ingenieur - ontslagen en zijn we vanuit Indonesië naar Nederland gegaan. Daar hebben we anderhalf jaar bij mijn Joodse grootouders gewoond. In mijn beleving een eindeloze tijd. Bij mijn grootouders voelde ik me veilig. Ik herinnner me de warme schoot van mijn oma, de wandelingen met mijn opa. Op mijn vijfde zijn we teruggegaan naar Indonesië. De aanpassing verliep moeilijk. Mijn vader vond geen baan dus moest mijn moeder gaan werken, wat toen ongebruikelijk was in Indonesië. De meeste blanke kinderen discrimineerden mij en mijn oudere broertje want wij waren Joods, dus heiden, en hadden bovendien Indonesisch bloed. Om mee te mogen spelen kocht ik hen om met warme chocolademelk. Op school was ik maar een gewoon zesjeskind. Leo, mijn broer, daarentegen was net als mijn moeder hyperintelligent. In augustus 1941 ging hij naar de hbs in Bandung.''
,,Drie maanden later brak de oorlog uit. We woonden in Palembang op Sumatra, waar begin januari 1942 de eerste bombardementen plaatsvonden. In diezelfde week werd ik ongesteld. Mijn moeder had me niet voorgelicht dus ik dacht dat er een connectie bestond tussen de bombardementen en mijn men struatie. Mijn vader werd ingedeeld bij de Nederlandse vernietigingstroepen. Zodra de Jappen in de buurt kwamen moest hij waterinstallaties onklaar maken. Mijn moeder en ik zijn gevlucht naar Bandung. Later ook mijn vader. Daar trokken we in bij een leraar van Leo's school. Hij nam kinderen uit de buitengebieden in huis en behalve Leo woonde er nog een andere jongen, Nico, die snel als een tweede broer voor me werd. Kort daarop kwamen de Jappen op Java, ze werden ingekwartierd in dat huis, en wij verhuisden naar een hotelletje. In die overgangstijd van Nederlandse naar Japanse overheersing werd er veel geplunderd. Als straf werden de handen van de plunderaars afgehakt. Ik herinner me het beeld van een vrachtwagen volgeladen met mannen met allemaal stompjes. Nachtmerries had ik ervan.''
,,Na de capitulatie gingen eerst de militairen het kamp in, vervolgens de mannelijke burgers, onder wie mijn vader. Daarop werd door de Jappen tegen de vrouwen gezegd: Jullie kunnen beter in een wijk bij elkaar gaan wonen, dan kunnen we jullie beschermen. Dat deden de vrouwen. Vrijwillig. Er werd een hek om het kamp gezet, een wand van riet en er kwamen wachtposten. Steeds meer mensen moesten toe met steeds minder woonruimte. In het begin hadden we nog twee kamers met een gezin, op het laatst een kamer met meerdere gezinnen.''
,,Op een dag zei mijn moeder: 'Ik ben daar gek om me vrijwillig te laten opsluiten. Wij gaan hier weg'. Ik bewonder haar nog steeds om dat eigenzinnige optreden. Haar gedrag destijds is mijn Leidmotief geworden. Je hoeft niet te doen wat anderen zeggen. Gebruik je gezonde verstand, oordeel zelf. Veel later, toen ik bij Pelita, het bureau voor Indische oorlogsslachtoffers, kwam, zei de mevrouw die mij te woord stond: 'Uw moeder had nooit uit het kamp moeten gaan'. Ik heb haar bijna over het bureau heen getrokken en geschreeuwd: 'Dat had zij wel. En hadden mijn grootouders maar haar inzicht gehad. Dan leefden ze nog'. Ze waren nota bene al gevlucht naar Parijs. Daar aangekomen dachten ze: waar zijn we bang voor, we hebben de Duitsers toch niks gedaan? Waarop ze terugkeerden, zijn opgepakt, naar Auschwitz getransporteerd en vergast.''
,,Mijn moeder, Leo en ik kropen via een greppel onder het riet door en vluchtten het kamp uit. We vonden onderdak bij Indische mensen. Mijn moeder zorgde ervoor dat ze een paspoort kreeg waarin stond dat ze weliswaar in Amsterdam was geboren maar van gemengde afkomst was. Ze wist dat alle oorspronkelijke papieren van de burgerlijke stand in Bandung waren verbrand. Smeerde zich een week lang in met een desinfectiemiddel voor rauwe groenten waar je huid een bruine kleur van krijgt, meldde zich vervolgens als kind van twee halfbloedouders en kreeg een paspoort waarmee ze zich vrij kon bewegen. Regelmatig stuurde ze geld naar het kamp waar mijn vader zat. Er waren altijd Indonesische bewakers om te kopen en zo kreeg mijn vader wat extra's. Nico, mijn pleegbroer, zat bij de ondergrondse. Een kleine beweging, onderverdeeld in afdelingen. Nadat zijn afdeling voor de tweede keer was opgepakt dook hij bij ons onder.''
,,Op een gegeven moment kreeg mijn moeder een brief van de Kempetai, de Japanse Gestapo, dat ze zich moest melden. Een van haar zendingen naar het kamp was onderschept. Zij ging ernaartoe en werd meteen gevangengenomen.''
,,Diezelfde dag stopte er een auto voor het huis waar we met andere gezinnen woonden. De Jappen omsingelden het huis, gingen naar binnen en tuigden Nico en Leo, toen achttien en zeventien, af met hondenhalsbanden met ijzeren haken. Ik hoorde Leo gillen. Vervolgens werden de jongens afgevoerd. Daar stond ik, met mijn veertien jaar. Mijn broers weg, mijn moeder weg, mijn vader in het kamp. Datgene wat ik mijn moeder al die tijd had zien doen nam ik als taak op me. Ik ben via koeriers geld gaan sturen naar hen allemaal. Verhandelde daarvoor diamantjes van mijn grootvader. Daarnaast bezocht ik 's morgens vroeg de gevangenis waar mijn broers zaten om te horen of ze op transport waren gesteld, vervolgens ging ik naar de gevangenis waar mijn moeder zat. Een jaar lang.''
,,We overleefden de oorlog. Mijn vader, mijn moeder, de jongens en ik. We kwamen weer bij elkaar maar vormden wel een raar gezin. De enige naar wie mijn broers nog een beetje luisterden was ik, want ik had hen gesteund tijdens dat jaar in de gevangenis. Mijn ouders daarentegen beschouwden me nog steeds als een kind, wat ik niet meer was.''
,,Na de oorlog brak de opstand van de Indonesiërs uit. Op een dag kwamen de jongens thuis met spullen die ze van onschuldige Indonesische vluchtelingen gejat hadden. Ik heb ze ongelooflijk op hun donder gegeven. Vroeg hun of ze niet goed wijs geworden waren. Maar ze hadden een houding van: we staan in ons recht, wij zijn in de gevangenis door Indonesiërs gemarteld. De volgende dag zijn ze vermoord. Allebei. Precies drie maanden hebben ze de oorlog overleefd. Het ware verhaal hoorden we pas achtentwintig jaar later van een piloot van de KLM. Hij had het niet durven vertellen maar had diezelfde dag gehoord dat ze in mootjes waren gehakt.''
,,Mijn moeder wist het meteen, intuïtief, mijn vader gaf de hoop niet op. Hij bleef dan ook achter toen mijn moeder en ik naar Amsterdam gingen. Hij wilde er zijn voor de jongens als ze terugkwamen. In Nederland was er nauwelijks nog familie over. Voor mijn moeder was het te veel. De dood van haar ouders, de dood van haar lievelingskind. Ik heb haar nooit zien huilen maar ze klapte dicht, al ging ze door. Levensdrift is een raar fenomeen.''
,,En dan ben je zestien en woon je in Nederland, en zou je normaal gesproken in de vierde klas van de hbs moeten zitten. Maar omdat mijn opleiding was opgehouden bij de vijfde klas lagere school ging ik naar de eerste klas van de herstel-hbs. Het was hard zwoegen. Mijn moeder werkte als huishoudster bij een Joodse pianiste waar we kost en inwoning kregen. We hadden niet veel te besteden, maar ze stuurde me wel naar een deftige dansschool op de Apollolaan, waar een lange roodharige jongen, een jonkheer, Ed genaamd, verliefd op me werd. Zijn ouders behandelden me buitengewoon aardig en we verloofden ons. Met ringen en een aankondiging in de krant. We waren nog geen tien maanden in Nederland toen we het bericht kregen dat mijn vader geopereerd moest worden in Bandung. De doktoren zeiden: familiehereniging is belangrijk voor het genezingsproces, dus keerden we halsoverkop terug. Weer tien maanden later zeiden de artsen: we kunnen hem niet verder helpen, hij moet naar Nederland, dus verhuisden we weer naar Amsterdam.''
,,Op mijn achttiende verjaardag kwamen we met de boot aan in Rotterdam. Ed zou ons komen afhalen, maar hij was in geen velden of wegen te bekennen. Na drie uur zei mijn moeder: nou geloof ik het wel en zijn we met de trein naar Amsterdam gegaan. Nog weer drie uur later kwam Ed stomdronken aanzetten. Later bleek dat hij alcoholist was en in de tijd dat ik met hem omging minder dronk. Daarom waren zijn ouders zo blij me me. Mijn moeder was razend. Riep: Je komt er nooit meer in. Einde verhaal Ed.''
,,Ik had graag psychologie gestudeerd maar ik kon met mijn versnipperde vooropleiding op geen enkele school terecht, laat staan op de universiteit. Mijn moeder zei: dan leer je maar een vak. Ik ben de confectie in gegaan. En trouwde - achteraf gezien - met de eerste de beste man, omdat dat de enige mogelijkheid was om bij mijn ouders weg te gaan. En ik wilde weg, want ze mangelden me. Die man had een moeilijk verleden en ik dacht dat ik hem kon helpen. Dat zorgen in die oorlogsjaren was me in mijn bloed gaan zitten. Na ons huwelijk kreeg hij een baan in Indonesië. Daar zat ik niet echt op te wachten maar ik ben meegegaan. Terug naar het land van mijn jeugd waar ik niets mee had. Daar kregen we twee kinderen en terug in Nederland nog een derde. Ons oudste zoontje overleed toen hij drie was. Hij viel van een stoel en kreeg een hersenbloeding. Ik heb zijn dood beter verwerkt dan de dood van de jongens. In dat noodlot van die val zat nog een zekere natuurlijkheid.''
,,Mijn ex-man en ik hadden een slecht huwelijk. Hij brak mijn gevoel voor eigenwaarde af. Ik kon niks, was dom, stelde nauwelijks iets voor. Dat gebrek aan eigenwaarde speelt me parten tot op de dag van vandaag. En ik zei niks en slikte maar. Maar toen ik zag dat de kinderen leden onder de situatie, ben ik weggegaan. Ik ben, om in ons onderhoud te voorzien, gaan werken bij mijn ouders in de modezaak. Tot ze met die zaak ophielden. 'Wat moet dat kind nu?', riepen mijn ouders, want in hun ogen was ik nog steeds dat kind. Dat kind is toen bij een andere modezaak gaan werken in Hoorn.''
,,Ik was altijd moe, vaak ziek. Had een zwaar verwaarloosde amoebiasis opgelopen in de oorlog. Ik dacht: het zal beter gaan wanneer ik in Amsterdam een baan vind. Ik solliciteerde bij de Bijenkorf, werd aangenomen, begon met de opleiding en klapte na zes weken in elkaar. Mijn arts zei: jij gaat de ziektewet in. Waarop ik vroeg of hij wel goed wijs was. Hij antwoordde: kijk voor de aardigheid eens in de spiegel. Ik ging de ziektewet in. Sleepte me vervolgens van psychiater naar psychiater. Vertelde hun over de problemen met mijn man en over mijn overleden kind, maar over de oorlog zweeg ik als het graf.''
,,Met mijn kinderen ging het slecht. Later heb ik pas begrepen hoe tweede-generatieproblematiek werkt. Via een schoolvriendje van mijn zoon leerde ik diens vader kennen, die kort daarvoor weduwnaar was geworden. Met hem trouwde ik voor de tweede maal. Via zijn relaties kwam ik bij professor Bastiaans terecht. Dat is mijn geluk geweest. Ik was een licht geval, ben maar vijf maanden opgenomen. De 'uitverkorenen' onder zijn patiënten woonden in een grote villa, 'de dependance', op het terrein van de Jelgersma-stichting. Ik heb twee lsd-sessies gehad. Zo'n sessie begon met een injectie. Ik zat tegenover een afschuwelijk schilderijtje met tulpen. Vroeg me af hoe ze in godsnaam zo'n verschrikkelijk ding daar hadden kunnen ophangen. We praatten wat over algemene dingen en op een bepaald moment begonnen de tulpen te bewegen, een teken dat de lsd ging werken. Bastiaans zette vervolgens de band aan en stelde vragen. En alles kwam terug in hevige mate. De enorme eenzaamheid, het nergens bijhoren, het huwelijk van mijn ouders, de moord op de jongens, de vrees ook opgepakt en gemarteld te worden. Ik voelde een diepe angst maar de context was veilig. Bastiaans hield mijn hand vast wanneer dat nodig was. Zo'n sessie duurde drie, vier uur. Daarna was ik kapot. Een dag later moest ik een begin maken met het afluisteren van het bandje. Dat besprak hij dan met me. Bastiaans heeft me een enorme hoop zelfinzicht gegeven. Hij heeft me geleerd dat ik vol agressie zat. Je herleeft in zo'n lsd-sessie alles in symbolen. De dingen die op tafel stonden veranderden in duiveltjes. Tien, twintig, honderd. En hij zei: die duiveltjes zitten in jou. Hij zag dat ik mijn agressie had ingeslikt in plaats van geuit. En nog een ander verwachtingspatroon werd duidelijk: al het goede genereert uiteindelijk iets slechts. De jongens hadden de oorlog overleefd om drie maanden later te worden vermoord.''
,,Ik ging de Jelgersma-kliniek in als een tobberige vermoeide vrouw, ik kwam eruit als herboren. Op mijn vijftigste ben ik gaan leven, dankzij Bastiaans. Hij had en passant ook ontdekt dat die vermoeidheid mede werd veroorzaakt door een gestoorde hormoonhuishouding. Niet lang na de behandeling zag ik een uitzending over de kruisraketten die me aan het denken zette. Een maand later las ik in in de Volkskrant een advertentie over een vergadering van een pacifistische partij. Ik zei tegen mijn man: daar ga ik naar toe. Moet je voorstellen, dat zei ik, dat burgertrutje. Maar ik realiseerde me: Ik weet wat oorlog is en ik moet alles doen wat in mijn macht ligt om te voorkomen dat het weer oorlog wordt. Zo ben ik bij vrouwen voor vrede gekomen en allerlei andere actiegroepen. Die dag is mijn actieleven begonnen. Ik werd vegetariër, hield op met roken, deed mijn auto weg, probeerde om op bijstandsniveau te leven. Behoorlijk radicaal. Ook vond ik dat mijn kinderen actief moesten worden in de vredesbeweging. Ik kan nu eenmaal een heel felle zijn. Misschien zit daar die agressie in waar Bastiaans op doelde. Dat was erg lastig voor hen. Gelukkig heb ik die fanatieke houding laten varen.''
,,Mijn tweede huwelijk liep mis. We groeiden uit elkaar, onder andere door mijn veranderde levenshouding. In 1985 zijn we gescheiden maar hij is voor mij nog steeds een vriend, voor de kinderen een beetje een vader.''
,,Vier jaar later leerde ik een Israëliër kennen. Na al die jaren had ik het gevoel dat ik thuiskwam, een soulmate vond. Misschien omdat hij Joods was. We kregen een relatie. Hij kende de problematiek van Israël door en door. Vertelde de verhalen waarmee de laatste jaren the new historians naar buiten zijn gekomen en die we nu dagelijks horen. Mijn eerste reactie was: zo erg kan het toch niet zijn. Ik had me in de tijd van de vredesbeweging suf gelezen over El Salvador, Nicaragua, Zuid-Afrika, maar Israël lag gevoelig voor mij. Misschien had het te maken met mijn oude hoop dat dat land de trait d'union tussen Indonesië en Holland zou kunnen zijn. Ik ben met mijn geliefde meegegaan naar Israël. Met ambivalente gevoelens. Ik was bang dat ik verdwenen familie zou tegenkomen in mensen die op hen leken. In Israël maakte ik kennis met mensen uit de vredesbeweging. Via hen kreeg ik rapporten over wat er gebeurde. Over de mensenrechtenschendingen. Omdat mijn geliefde niet alleen verliefd was op mij maar op alle vrouwen en ik hem niet kon delen, ging de relatie uit. Ik ben teruggegaan naar Nederland, maar Israël liet me niet meer los. Samen met een jongeman die ik uit de antikernwapenbeweging kende ben ik begonnen een miezerig blaadje te maken: de Brug. Aanvankelijk financierden we dat blad van mijn pensioentje. We schreven over de Israëlische vredes- en mensenrechtenorganisaties. We hadden weinig ervaring - ik had tenslotte alleen maar jurkjes verkocht - maar zo is het begonnen. Nu is het een heus magazine maar de boodschap is nog dezelfde. Wat nu in Israël gebeurt klopt niet. Vanuit Joods-ethisch oogpunt niet - Als gij niet wilt wat u geschiedt . . . - en vanuit pragmatisch oogpunt niet: het is je reinste zelfmoord.''
,,Het idee van 'Een ander Joods geluid' werd midden in de nacht geboren. Ten tijde van het uitbreken van tweede Intifada zei ik tegen een Joodse collega van de vredesbeweging: we moeten iets doen. Wat heeft dat voor zin?, was zijn reactie. Dat moet je dus niet tegen mij zeggen. Ik kreeg de pest in. En toen ontstond het idee voor een advertentie waarin Joodse mensen zich uitspreken voor een beleid van respect, dialoog, geweldloosheid en rechtvaardigheid. Bijna iedere dag belt nog iemand op om steun te betuigen. Deze week hebben we een tweede advertentie geplaatst. We zijn de actie niet begonnen uit schaamtegevoel of omdat we bang zijn voor antisemitisme. We doen het omdat we bezorgd zijn over Israël. En dan zeggen ze: Je moet niet kritisch zijn over Israël want dat ben je over je eigen regering ook niet. Nou mooi wel. Ik ben kritisch op alle onrecht. En bovendien: je geliefde corrigeer je toch ook?''