Laten we niets doen
Cultuurvermenging is een prachtig ideaal. Ieder verstandig mens zou het gaarne omarmen. „Maar de harde historische feiten”, schrijft Frank Ankersmit, „laten er geen ruimte voor.” Daarmee valt het doek voor de ideeën van integratieminister Ella Vogelaar. Maar wat dan?
Een van de ontmoedigende lessen van de geschiedenis is dat culturen zich niet vermengen. Rassen doen dat wel, denk aan de mestizos in Zuid-Amerika. Alle nuances in het scala tussen bruin en blank kun je daar aantreffen. Maar culturen mixen niet.
Het omgekeerde is juist het geval. Soms splitsen culturen zich op in subculturen. Maar uit subculturen kwam nog nimmer een nieuwe synthese voort. Zo ontstond uit het relatief homogene Europa van de Middeleeuwen een reeks van nationale subculturen. En EU-politici constateren tegenwoordig bedroefd de onmogelijkheid om de omgekeerde weg in te slaan.
Hetzelfde geldt voor religies. Echte, nog niet tot ’ietsisme’ gedegenereerde godsdiensten fuseren niet met andere. De geschiedenis kent er geen voorbeelden van. Terwijl de resistentie van religies tegenover andere religies enorm kan zijn. Neem het jodendom dat al sinds de dagen van de farao’s aan zijn eigen tradities vasthoudt. Afsplitsing kan weer wel, zoals je het christendom in zeker zin als een afsplitsing van het jodendom kunt zien.
Met talen is het net zo. Ook die kunnen zich eindeloos opsplitsen en profileren – zie de Indo-Europese talen – maar de omgekeerde beweging, terug naar een eenheidstaal, doet zich nimmer voor.
Historici betreuren altijd dat er in hun vak geen wetten zijn. Maar hier heb je er dan toch één. Culturen kunnen van alles doen: ze kunnen duizenden jaren gelijk blijven (Egypte), ze kunnen conform een eigen logica dramatische metamorfoses ondergaan (Europa), ze kunnen zich eindeloos opsplitsen (alweer: Europa), ze kunnen afsterven of opgaan in een andere en sterkere cultuur (de Kelten in het Romeinse Rijk), ze kunnen andere culturen overweldigen (Djengis Khan) of erdoor overweldigd worden (de indianen), ze kunnen millennia voortbestaan binnen of naast andere culturen (het jodendom), of zich op verschillende plaatsen individueel verder ontwikkelen (Nederland en Zuid-Afrika). Dat allemaal doen ze – en zelfs nog gekker, zie ’het terugkomen van weggeweest’ (de nationaliteiten van de voormalige Sovjet-Unie). Maar één ding doen ze niet en nooit, en dat is vermengen. Culturen zijn van nature exclusivistisch en gericht op wat ze van elkaar onderscheidt. Zij kennen daarom wel de logica van de opsplitsing, maar niet die van de vermenging.
Daarmee valt het doek voor minister Ella Vogelaar. Zij zei onlangs in deze krant te verwachten dat er op den duur een synthese kan ontstaan tussen onze joods-christelijke cultuur en die van de islam. Dat zal er niet van komen. Nu niet, niet over een paar decennia en ook niet over een paar eeuwen – tenzij mens en cultuur in de toekomst radicaal anders functioneren dan zij in de ons bekende geschiedenis deden. Dit temeer omdat religie vaak de harde en onverzoenlijke kern van culturen vormt en daarom de sterkste rem is op culturele synthese. Wat door religies eenmaal is gespleten, kan geen God meer verenigen.
Natuurlijk, aan de oppervlakte kan er enige interactie tussen culturen ontstaan. Wij eten allemaal wel eens Chinees, Indisch of Marokkaans, kunnen gefascineerd raken door eeuwenoude vreemde gebruiken of ons huis inrichten met de spullen uit een ver buitenland. Maar dat een sterke, zelfbewuste en hecht in zijn geschiedenis gewortelde cultuur zoals de onze daarmee ook maar een millimeter van zijn vaste koers af zou wijken, is volstrekt ondenkbaar. Het is daarom zinloos de oplossing van de huidige integratieproblematiek in deze richting te zoeken. Minister Vogelaar erkent zelf al dat dit eerder een proces van eeuwen zal zijn dan van decennia. Op korte termijn schieten we met haar wenkend perspectief sowieso weinig op.
Bovendien, waar komt die cultuurvermenging van minister Vogelaar op neer? Cultuurvermenging werkt in twee richtingen. Dat is inherent aan het begrip. Wij zouden dus ook elementen uit de moslimcultuur moeten overnemen. Maar wat moet ik me daar in hemelsnaam bij voorstellen? Dat een aanzienlijk percentage Nederlanders zich tot de islam bekeert en moskeebezoeker wordt? Dat falafel de erwtensoep verdrijft? Dat het Suikerfeest in de plaats komt van Sinterklaas? Dat de sharia in het strafrecht komt? Dat de man weer de baas wordt in het gezin? De boerka de nieuwste mode onder Nederlandse vrouwen? Ik durf er mijn hoofd onder te verwedden dat dit alles niet zal gebeuren. De cultuur van Marokko en Turkije heeft Nederland nu eenmaal bitter weinig te bieden.
En weet minister Vogelaar wel dat de Verenigde Staten al sinds de jaren dertig van de vorige eeuw experimenteert met modellen als de melting pot en de salad bowl – en dat dit vrijwel niets heeft opgeleverd?
Cultuurvermenging, kortom, is een prachtig ideaal. Ieder verstandig mens zou het gaarne omarmen. Maar de harde historische feiten laten er geen ruimte voor.
Dan nu het goede nieuws. En dat is dat de vermenging van culturen, religies of talen helemaal niet nodig is voor succesvolle integratie en voor het frictieloos naast elkaar leven van geheel verschillende culturen. Dat is iets wat we eigenlijk allemaal allang wisten, of althans konden weten. Denk aan de Joden, aan Chinezen, Zuid-Oost-Aziaten of aan Indiërs. Hun aanwezigheid in het Westen levert geen enkel probleem op, terwijl ze soms onverkort vasthouden aan hun eigen gebruiken, aan hun eigen religie, en soms zelfs aan hun eigen taal. Er zijn in de VS Chinese families die soms al generaties in dat land wonen, terwijl ze het Engels nauwelijks machtig zijn. Sociale problemen levert dat niet op. Er bestaat dus blijkbaar zoiets als integratie zonder aanpassing. Je kunt je er alleen maar over verwonderen dat in dat gegeven nooit de sleutel is gezocht voor de oplossing van onze eigen integratieproblematiek.
De cruciale vraag is dan ook: hoe werkt integratie zonder aanpassing?
We moeten daartoe terug naar de vorming van het moderne individu aan het einde van de Middeleeuwen. Machiavelli is daarbij de beste gids. Zoals bekend beweerde hij dat de vorst zich soms gedwongen ziet om immoreel te handelen. Die bewering is minder schandalig dan vaak wordt gedacht. Machiavelli wees erop dat vorsten die zich alleen door het christelijk geloof en de christelijke ethiek laten leiden, juist daardoor een vloek en een ramp zijn voor hun land of zelfs de mensheid. Vrome vorsten zijn slechte vorsten – denk aan Filips II. Meer in het algemeen leiden de beste bedoelingen vaak tot de slechtste resultaten.
Machiavelli trok hieruit de volstrekt juiste conclusie dat er twee moraliteiten zijn. Er is een moraliteit voor het private domein, dus voor hoe u en ik met elkaar om moeten gaan. Dat is waar het in de christelijke ethiek om draait. Daarnaast is er een moraliteit voor het publieke domein. En daar moet je, om erger te voorkomen, soms liegen en bedriegen – zo niet erger.
Het is van belang daarbij het volgende te beseffen. Allereerst, die private en die publieke moraliteit staan vaak haaks op elkaar en zijn dan met geen mogelijkheid met elkaar te verzoenen. Vandaar het ’schandaal’ van het machiavellisme. In de tweede plaats, het hedendaagse westerse individu komt juist uit dat gegeven voort. Het moderne westerse zelf is, om het zo te zeggen, het slagveld van die beide moraliteiten. En als je het conflict tussen die beide moraliteiten wilt uitvechten, dan heb je ook zo’n slagveld nodig.
Die opdeling in een privaat en een publiek zelf heeft voor- en nadelen. Voordeel is dat wanneer de private moraal ons ingeeft dat onze buurman er ideeën op na houdt waarvoor hij vermoord dient te worden, onze publieke moraliteit ons daarvan gelukkig zal weerhouden. We blijven knarsetandend netjes en beleefd tegen hem, hoe lelijk we ook over hem denken. Dat is onze ’moderne’ manier van omgaan met dit soort van dingen. Ons publieke zelf is de effectieve rem op wat de private moraal van ons verlangt. Denk aan het gedicht ’Het Huwelijk’ van Willem Elsschot, waarin een man overweegt zijn vrouw te vermoorden, „maar doodslaan deed hij niet, want tussen droom en daad staan wetten in de weg en praktische bezwaren”. Zo gaat dat met het gedeelde zelf. Dankzij de aanvaarding ervan stopten protestanten en katholieken in de loop van de zeventiende eeuw met elkaar de hersens inslaan. En nog maar kort geleden had je de communisten. Die zagen je als de klassenvijand, maar als je met ze sprak, waren ze de vriendelijkheid zelve. Ook zij hadden dat gedeelde zelf.
Alleen daardoor is het leven uit te houden in onze complexe samenleving, bevolkt door mensen die dikwijls dingen denken en doen waarmee we de grootste moeite hebben. Hadden we dat gedeelde zelf niet, dan zouden we ons voortdurend beledigd, geprovoceerd en bedreigd voelen en dienovereenkomstig reageren. Nederland zou een Irak aan de Noordzee worden.
Nadeel van dat gedeelde zelf is dat we er bepaald niet mooier op werden. Immers, sindsdien moesten we ons steeds anders voordoen dan we werkelijk zijn. Zo kwamen bedrog, onoprechtheid, achterbaksheid, hypocrisie en eerloosheid in de wereld. Helaas, zonder hypocrisie en eerloosheid geen beschaving, en geen geweldloosheid.
Het is duidelijk dat we dat gedeelde zelf niet mogen verwachten in homogene samenlevingen, waar generatie op generatie wordt opgevoed binnen dezelfde culturele, religieuze, sociale en politieke tradities en waar de confrontatie met andersdenkenden geen dagelijkse realiteit is. En doet die confrontatie zich toch voor, dan kan die gemakkelijk verkeerd uitpakken. Die buffer van het publieke zelf ontbreekt.
Zo verging het ongetwijfeld Mohammed B. met zijn laffe sluipmoord op Theo van Gogh. Zo verging het zeker ook de Al-Kaida terroristen van 11 september, die overigens in mijn ogen in het geheel geen lafaards waren. George Bush’ opmerking dat die terroristen ’cowards’ waren, was er daarom volledig naast. Het vereist de grootste moed en koelbloedigheid om de strijd aan te gaan met een zo evident overmachtige vijdand; lafaards zoals u of ik – ik zeg het maar zoals het is – hadden het nooit aangedurfd. Het zou ons sieren als we dat zouden onderkennen, zoals men in ridderlijker tijden dan de onze het nog kon opbrengen om een gevaarlijke en gevreesde vijand te prijzen voor zijn moed en durf. Bovendien, het kan geen kwaad te erkennen dat moslims waarlijk redenen hebben om het Westen het een en ander kwalijk te nemen. Uiteraard denk ik daarbij aan het Midden-Oosten, en roep ik zeker niet op tot begrip voor het larmoyant vertoon van zieligheid dat de moslims hier zo vaak te zien geven. Maar dit terzijde.
Welke conclusies nu te verbinden aan bovenstaande?
Allereerst dat we niet moeten blijven stilstaan bij cultuur en religie. Natuurlijk zijn culturele en religieuze verschillen de oorzaak van alle integratiemoeilijkheden. Maar daaruit volgt nog niet dat het ongedaan maken van die verschillen de enige manier is om het probleem op te lossen. Dat is een even primitieve als irreële remedie. Het is alsof je je huis warm dan wel koud wilt krijgen door het klimaat te veranderen. Efficiënter is je af te vragen hoe je met een minimum aan inspanning een maximum aan effect kunt bewerken – zoals je draait aan de thermostaat om je huis op de gewenste temperatuur te krijgen.
Daarvoor moet je eerst ontdekken wat de spil is van de verschijnselen waartegen je wat wilt ondernemen. En die spil is hier dat gedeelde zelf. Wanneer dat eenmaal door onze nieuwe landgenoten geïnternaliseerd is (zoals wij dat sinds de zeventiende eeuw internaliseerden), dan zal er automatisch een einde komen aan alle moeilijkheden.
Culturele en religieuze verschillen hebben dan hun angel verloren. Dan kan iemand enerzijds de meest orthodoxe wahabitische moslim zijn en er anderzijds zelfs nooit maar over peinzen om de publieke orde te verstoren. Religieuze overtuigingen zijn dan een strikte privé-aangelegenheid geworden waar je anderen niet mee kunt en durft lastig te vallen. Want tussen droom en daad staan wetten in de weg en praktische bezwaren. En dat is precies wat we moeten hebben. Het stadium van integratie zonder aanpassing is dan bereikt, en meer is niet nodig. Het verbieden van de Koran, waarop Wilders nu aandringt, hoef je dan niet eens meer te overwegen.
Het gedeelde zelf is niet specifiek westers. Je vindt het in heel verschillende culturen – Joods, Europees, Chinees, Zuid-Oost-Aziatisch. Het is daarom eerder een transculturele dan een cultuurspecifieke factor. Belangrijker nog is dat het gedeelde zelf de scherpe kanten sloopt van culturen en religies. Het laat zich verdedigen dat het christendom het grootste slachtoffer was van het gedeelde zelf: toen het verschijnsel eenmaal vrij algemeen aanvaard was, kregen religieuze verschillen (zoals tussen katholiek en protestant) iets pathetisch. Dat werd meer iets voor zeloten en eenvoudige zielen. De mentaliteit van de Verlichting werd zichtbaar.
Daar ligt dan ook de fout van mensen als Paul Scheffer, Ayaan Hirsi Ali, Paul Cliteur of Herman Philipse, die met de Verlichting komen aanzetten als het gaat om de integratie van moslims. Inderdaad, de moslimwereld heeft nooit een Verlichting gekend. Maar wij hoeven de moslims de lessen van de Verlichting niet te leren. Voor een succesvolle integratie is het voldoende als moslims die scheiding tussen een privaat en een publiek zelf leren kennen en internaliseren. Wie aan komt zetten met die lessen van de Verlichting verwart oorzaak (het gedeelde zelf) en gevolg (de Verlichting). Met als resultaat dat de integratie eerder bemoeilijkt dan vergemakkelijkt wordt. Want moslims zullen de grootste moeite hebben met de anti-religieuze inslag van de Verlichting (waarbij ik overigens aanteken dat je onder de belangrijkste Verlichtingsfilosofen nauwelijks atheïsten aantreft). En wie het gevolg niet wil, zal ook de oorzaak afwijzen.
Wat staat ons, en de politiek, dan te doen? Het antwoord daarop is verrassend eenvoudig: niets. Niets is effectiever voor de internalisering van het gedeelde zelf dan de confrontatie met een cultuur die onverstoorbaar zichzelf blijft. En dat gaat geheel vanzelf. Zoals ik al zei: de Nederlandse cultuur zal zich niet aanpassen aan die van de islam. Daarom geen ministers voor integratie of moslimzaken, geen islamitische scholen; in plaats daarvan moeten we alle grote problemen rond de integratie volstrekt kleuren- en religieblind aanpakken. Anders gaat die onverbiddelijke muur van de Nederlandse cultuur op karton lijken. En daardoor zal de internalisering van het gedeelde zelf stagneren. Ik zeg met nadruk ’stagneren, want dat die internalisering bij het overgrote deel van onze nieuwe landgenoten reeds plaatsvond is evident.
Maar iets kunnen we misschien toch wel doen. Bedenk dat in de moslimwereld van de polarisatie van een publiek versus een privaat zelf geen sprake was. Die polarisatie moeten we daarom organiseren en bevorderen. Want alleen door die polarisatie kan de afstand tussen Elsschots ’droom’ en ’daad’ ontstaan, waardoor de rust in de samenleving terug kan keren.
Maar zolang moslimmannen hun door de Nederlandse orde gekwetste, nog ongedeelde zelf probleemloos kunnen afreageren in de privésfeer, komt van die polarisatie niets terecht. Die privésfeer moeten we daarom krachtig tegengas geven. Alles draait uiteindelijk om een verandering in de de machtsverhoudingen binnen de moslimgezinnen.
Daarom moeten we vooral de positie van de moslima’s ten opzichte van hun mannen zoveel mogelijk versterken. Niet alleen omwille van de moslima’s zelf, maar vooral omdat zij de natuurlijke bondgenoten zijn in de strijd voor de gewenste harmonieuze Nederlandse samenleving. De emancipatie van de moslima’s is de koninklijke weg naar succesvolle integratie.