L'Ennemi public n°1

De ’Negen van Tarnac’ worden verdacht van sabotage van het Franse TGV-netwerk. Hun arrestatie maakt veel los in Frankrijk. Gaat het hier om de avant-garde van een nieuwe generatie ultralinkse geweldplegers, zoals de Franse regering meent, of is de zaak het symptoom van een doorgeslagen veiligheidsobsessie?

Marijn Kruk

Zijn vrienden zijn inmiddels allemaal op vrije voeten; Julien Coupat (34) zelf zit nog steeds in voorarrest. Volgens de Franse justitie is de artsenzoon die opgroeide in de beaux quartiers van Parijs en de beste scholen en universiteiten bezocht, de leider van een terroristische cel die het in november vorig jaar gemunt had op het Franse netwerk van hogesnelheidstreinen. De schijn heeft hij in ieder geval tegen: in de nacht van zeven op acht november 2008 wordt zijn auto om vier uur in de ochtend gesignaleerd bij een viaduct over het spoor van de TGV-Est in het plaatsje Dhuisy. Volgens het politierapport blijven Coupat en zijn vriendin Yldune (24) er zo’n twintig minuten rondhangen en zetten ten slotte koers naar Parijs.

Om vijf uur, bij het passeren van de eerste TGV, spat een gigantische vonkenregen van de bovenleiding. De machinist rijdt door, maar constateert bij aankomst dat de pantograaf, de stroomafnemer van de trein, van zijn trein beschadigd is door naar later blijkt een stuk betonijzer dat juist op de plek waar Coupat en zijn vriendin stilhielden op de bovenleiding is gehangen. Op twee andere plaatsen rond Parijs vinden die nacht vergelijkbare incidenten plaats. Bij Montagny-Sainte-Félicité in het departement Oise wordt de bovenleiding over een lengte van honderden meters losgetrokken. Het TGV-netwerk raakt compleet ontwricht: meer dan 160 treinen vallen uit; duizenden reizigers wachten tevergeefs op de perrons.

Een paar dagen later valt een tot de tanden bewapende politiemacht vroeg in de ochtend het dorpje Tarnac binnen. Hier, in de dunbevolkte en afgelegen Corrèzestreek, hebben Coupat en een groep vrienden zich in 2005 gevestigd. Op zoek naar een alternatieve leefwijze hebben ze er met hulp van Coupats vader een boerderij gekocht. Hun zelfgekweekte producten verkopen ze in de lang geleden gesloten dorpswinkel in het centrum van Tarnac – tot grote tevredenheid van de lokale bevolking. In totaal worden negen mensen gearresteerd. Nog diezelfde ochtend belegt Michèle Alliot-Marie, de Franse minister van binnenlandse zaken, in Parijs een persconferentie waarin zij de politie feliciteert met de arrestatie van de daders van de sabotageacties, allen behorend tot wat zij aanduidt als een ’ultralinkse groepering van anarchistische autonomen’.

Klakkeloos nemen televisiejournaals en kranten deze lezing over, maar al snel zet de twijfel in. „Ze gebruiken geen mobiele telefoons en wonen in een gebied waarin ze heel moeilijk door de politie te traceren zijn,” schrijft Alliot-Marie voorafgaand aan de arrestatie in een rapport. Maar is het niet mogelijk dat de verdachte jongeren gewoon in Tarnac zijn gaan wonen omdat ze een daad willen stellen tegen de moderne consumentensamenleving? vragen critici zich af. „De lobby heeft het voor elkaar dat de weigering een mobiele telefoon te nemen je al tot verdachte maakt”, verzucht een lezeres van dagblad Le Monde. Vier leden van ’de Negen van Tarnac’ komen enkele dagen na hun aanhouding al op vrije voeten. Julien Coupat niet; hem hangt wegens ’leidinggeven aan een terroristische organisatie’ zelfs een gevangenisstraf van twintig jaar boven het hoofd. Zijn voorarrest kan dankzij Franse uitzonderingswetgeving voor ’terroristen’ tot twee jaar worden opgerekt. Ondertussen duiken in de Franse media steeds nieuwe bijzonderheden over hem op. Zo leidde hij in 1999 het radicale tijdschrift Tiqqun, geïnspireerd door het werk van de Italiaanse filosoof Giorgio Agamben. Ook zou Coupat lid zijn van het mysterieuze ’Onzichtbare comité’, het collectief dat in 2007 ’L’Insurrection qui vient’ (De nakende opstand) publiceert. In zeven hoofdstukken schetst dit in meeslepend proza geschreven, maar zéér subversieve werkje een gitzwart beeld van het huidige Frankrijk: een land waar ’werkgevers gehaat worden, maar waar men ondertussen onophoudelijk klaagt over de hoge werkeloosheid’, waar ’de economie niet zozeer in crisis, maar de crisis is’ en waar ’de regering de noodtoestand afkondigt tegen kinderen van vijftien jaar’ (een verwijzing naar de banlieuecrisis van november 2005).

Van de gevestigde politiek valt volgens de auteurs weinig te verwachten: „Van links tot rechts, het is overal hetzelfde. Niets. De politieke partijen zijn op elkaar lijkende reclamerekken waar de producten veranderen al naar gelang de meest recente bedenksels van de communicatieafdeling.” Opstand is noodzakelijk vinden ze, te beginnen tegen de politie. Gebruik van wapens is daarbij onvermijdelijk, want ’een bezettingsleger versla je niet zomaar’. Ontwrichting van de economische en sociale orde wordt bereikt door middel van sabotageacties op vliegvelden, autowegen en TGV-lijnen: ’Een minimum aan inspanning een maximum aan vernielingen’.

Onduidelijk is of de voorziene opstand op één moment moet plaatsvinden of dat deze permanent is. Zo ziet ze eruit: „Onbekenden spreken met elkaar; ze vallen niet langer tegen elkaar uit. (...) Steuntrekkers liggen niet langer overhoop met het stadhuis: ze wonen er. (....) Bij de kruidenier breng je wat je overhebt en pak je wat je nodig hebt. (...) Het is onmogelijk te zeggen of het nu een maand of jaren geleden is sinds de opstand is begonnen.” Achterkleinkinderen van de revolutionair Auguste Blanqui (1805-1881); kleinkinderen van de anarchist Guy Debord (1931-1994), zo noemt weekblad Le Nouvel Observateur de auteurs van L’insurrection qui vient zodra het is verschenen. Niets nieuws onder de zon dus.

Minister Alliot-Marie denkt daar echter anders over. Vlak na haar benoeming door Sarkozy in 2007 laat zij een beleidsnota rondgaan waarin zij haar vrees uitspreekt dat de verschrompeling van de Parti Communiste Français (PCF) bij de laatste presidentsverkiezingen zal resulteren in de opbloei van een mogelijk gewelddadige ultralinkse beweging. Het ’Onzichtbare comité’ past naadloos in dat profiel. Heeft de regering na de radicale moslims nu een nieuwe vijand gevonden in de gedaante van ultralinkse autonomen? vragen Franse kranten zich af.

Dominique Reynié, hoogleraar politicologie aan het prestigieuze Institut d’études politiques de Paris (Sciences Po), denkt dat het allemaal zo’n vaart niet lopen zal. „In de praktijk gaat het om slechts om een paar geïsoleerde en wereldvreemde groepen”, zegt hij desgevraagd. Het is volgens hem ook niet zozeer de teloorgang van de PCF, maar „de verburgerlijking van Olivier Besancenot”, die ultralinks in de kaart speelt. De parttime postbode en kersverse leider van de protestpartij Nouveau Parti Antikapitaliste (NPA) schudde de afgelopen jaren nogal wat revolutionaire veren af. „Meer dogmatische figuren zoeken daarom naar andere manieren om hun ideeën te verwezenlijken”, aldus Reynié. Ook Jean-Vincent Holeindre, onderzoeker aan het liberaal georiënteerde Centre de Recherches Politiques Raymond Aron wijst op het betrekkelijk marginale karakter van ultralinkse groeperingen in Frankrijk: „We gaan zeker niet terug naar tijd van Action Directe”, zegt hij onder verwijzing naar de terroristische groepering die tussen 1979 en 1987 meer dan 50 aanslagen opeiste. Volgens Holeindre worden ultralinkse groeperingen, net als de NPA van Besancenot, in de hand gewerkt door het onvermogen van de gematigde Parti Socialiste om een geloofwaardige oppositie tegen Sarkozy te voeren. „Dat speelt extreem-links zeker in de kaart”.

Terwijl Julien Coupat langzaamaan uitgroeit tot Staatsvijand No. 1, verrijzen door het hele land steuncomités voor ’de vervolgden van Tarnac’. Ook de Franse intelligentsia laat zich niet onbetuigd. „Onvoorzichtig”, noemt Dominique Reynié die steun. „De zaak is nog niet eens onder de rechter geweest. Niemand weet precies wat er allemaal in het dossier zit”. Volgens Reynié, die politiemensen zegt te hebben gesproken die aan de zaak werken, zou dat wel eens „heel serieus” kunnen zijn. Jean-Vincent Holeindre begrijpt die steun juist weer wél. „In Frankrijk leeft het idee dat de burgerlijke vrijheden stapje voor stapje worden uitgehold.” Dat niet alleen extreemlinkse denkers hun steun aan Coupat cum suis betuigen, maar óók links-liberalen als Cohn-Bendit of zelfs rechts-liberaal georiënteerde filosofen als Philippe Raynaud noemt hij in dat opzicht significant.

Jean-Vincent Holeindre: „Het is niet die zogenaamde opkomst van ’ultralinks’ die in deze affaire ter discussie staat, maar de veiligheidsobsessie die de Franse samenleving in haar greep heeft.” Holeindre ontwaart een tendens die neigt tot een uitbannen van ieder risico, een drang tot controle en een cultus van het slachtoffer. „De schuldigen moeten gepakt, liefst al voordat ze hun daad begaan hebben.” De oorzaak is volgens Holeindre tweeledig: „Zoals Alexis de Tocqueville al schreef, bestaat er in een democratische samenleving altijd een neiging om vrijheden op te offeren in ruil voor veiligheid en zekerheid. Tegelijk lijkt president Sarkozy weinig op te hebben met democratische tegenkrachten en heeft hij bovendien een zeer persoonlijke opvatting van macht. Op zijn manier geeft hij het volk wat het verlangt.” Anders dan Reynié denkt Holeindre niet dat er, buiten de sabotageacties tegen de TGV’s, veel belastend materiaal tegen Coupat bestaat. „De regering heeft veel te hoog van de toren geblazen. Ze houdt Coupat nu alleen nog vast in de hoop dat de aandacht voor zijn zaak op termijn zal wegzakken.”

Wilt u iets delen met Trouw?

Tip hier onze journalisten

Op alle verhalen van Trouw rust uiteraard copyright.
Wil je tekst overnemen of een video(fragment), foto of illustratie gebruiken, mail dan naar copyright@trouw.nl.
© 2023 DPG Media B.V. - alle rechten voorbehouden