kunst / Maskerade van ronddribbelende sukkelaars

NTGent ensceneert Louis Paul Boons ’Vergeten straat’ als toneelstuk. Eerst in het Duits, dan in het Nederlands, en in België.

Arend Evenhuis

Plompverloren roept kapper André in de rondte of er nog iemand een permanentje wil (’Wer will ein Dauerwelle?’). Niemand reageert. Ook na zijn dagtaak wil kapper André het haar van elke vrouw nog in lokjes wikkelen. Dat is zijn verlangen, zijn geheime droom.

Alle bewoners uit de straat waar André woont, koesteren zo hun verlangens. De een baat een ’Pommesbude’ (friettent) uit, de ander rijdt dagelijks met ’Garnelen’ (garnalen) rond. Koelie verdient zijn salaris door geregeld bloed af te staan aan ziekenhuizen. Mevrouw Kaka wentelt zich als toiletjuffrouw in andermans stront teneinde aan de kost te kunnen komen. Rosa met de ’filmogen’, die dagdroomt over een filmcarrière en die haar meisjespoppen wisselend wiegt of verminkt.

Deze straatbewoners behoren niet tot de nuttelozen, maar ook niet tot de behendigen of vindingrijken. Al beschikken ze wel degelijk over zelfinzicht: „Een fruithandelaar die de wereld niet wil verappelen, heeft niets te doen.”

De straat waarin ze wonen heet ’Vergeten straat’, en zelf zijn de straatbewoners ook vergeten. Niemand die weet dat ze daar nog steeds wonen. Door de aanleg van een nieuwe treinverbinding door de stad, is hun straat (per ongeluk?) met muren dicht gemetseld. Het cement is nog nat.

Met zijn roman ’Vergeten straat’ bracht Louis Paul Boon buurtbewoners bij elkaar, die zich verveeld, verongelijkt, anarchistisch en schoorvoetend gemeenschappelijk gaan gedragen in hun stedelijke gevangenschap. Gaandeweg beschouwen ze hun afgesloten straat als beschermende cocon tegen de kwaaie buitenwereld.

De ’vergeten’ straatbewoners slaan elkaar niet de kop in; met wat duwen en trekken helpen ze elkaar zowaar keer op keer overeind. Boon beziet zijn personages met mededogen, en schetst voorzichtig hoe zo’n dichtgemetselde straat tot een utopische én knellende mini-samenleving verwordt.

Opportunisme komt in vlagen aanzetten, en wordt wijselijk ook verjaagd. De straatbewoners willen niet meer met gemeentelijke instellingen te maken hebben, maar gedragen zich in dezelfde adem als uitvreters zodra het de (vanaf heden gratis) toevoer van gas, water en licht betreft. Huurgeld en belastingbijdragen tellen ook niet meer mee.

Ze reageren soms lachwekkend nuchter: „Waar gegeten wordt, moet ook gekookt worden!” Anders gezegd: wie zorgt er voor ons eten? En ze verslikken zich in terstond bedachte levenswijsheden: „Nu we geen rechten meer hebben, hebben we ook geen plichten meer.”

Boven deze flarden van wrevel, onvrede, afgunst en kift, cirkelt bij iedere straatbewoner verlangen. Verlangen naar een onbereikbare liefde, naar een ander leven, naar ’de nieuwe mens’, naar arbeid die nu eens niet met geld maar met liefde beloond wordt. Ziedaar het ongekende Utopia vrijwel manifest.

Trots kijken ze op hun eigenhandig veroorzaakte vooruitgang terug: „We hebben het onkruid beteugeld, we willen geen dier worden die alleen voor zichzelf leeft, nu moeten we voor ordening in de chaos zorgen.”

Dat blijkt in de collectief bestuurde Verloren Straat-kolchoze met weelderig florerende vergadercultuur niet eenvoudig. De oorspronkelijke stratenmaker wordt aangewezen om de bakker van de Verloren Straat te worden, die voor het dagelijks brood voor iedereen moet zorgen.

Maar die spartelt heftig tegen, zodra hij hoort dat hij in ruil daarvoor één vaste dag in de week vrij krijgt. Hij wil wekelijks wel een dag vrij, maar geen ’vaste vrije dag’, hij wil een onbestemde dag in de week vrij. „De dag wanneer ik daar zin in heb. Ik ben toch zeker niet de trein van 06.10 die dagelijks behalve donderdags voorbij raast?”

Onder regie van Johan Simons ensceneerde toneelgezelschap NTGent Boons roman als ’Vergessene Strasse’ voor de RuhrTriennale, naar eigen zeggen ’Europas ungewöhnlichstes Festival’. In de immense Jahrhunderthalle van Bochum bouwde NTGent (Luc Goedertier en Freddy Schoonackers) een vergeten straatje van waaiboomhout.

Niet alleen de personages, ook de toeschouwers kunnen in deze opstelling geen kant meer op want ook die zitten ingesloten tussen houten muren. Een wand met verrijdbare panelen staat voor de huisjes van de vergeten straatbewoners. Een mooi esthetisch-hermetisch straatje.

Ver weg weerklinkt het buizig geknars van rangerende treinen, en het gebonk van heimachines die met de nieuwe noordzuidverbinding bezig zijn. Rosa (Elsie de Brauw) kijkt in een lange flash back op haar leven in de vergeten straat terug. Zij is de enige toneelspeler van wie je het gezicht kunt zien, alle andere personages dragen maskers. Mooie maskers (Luc Goedertier en Flup Beys), met stuk voor stuk een eigen karakter, ook al missen ze wisselende gelaatstrekken. En aanhoudend uitgekiend belicht.

Toch gaan die maskers na een kwartier of vijf tegenstaan. De spelers beginnen op weermannetjes en -vrouwtjes te lijken die opdoemen zodra de ander verdwijnt. Er komt dan logheid in de voorstelling. Van lieverlede overdenk je een andere Vergeten Straat-wijsheid: „Niet elke stap voorwaarts is meteen ook een stap in de goede richting.”

Voor een Ensor-achtige driemansfanfare met fopneuzen op, schreef acteur en muzikant Wim Opbrouck steeds scheller klinkende koperblaasmuziek. Het carnaval van maskerade, van tronies, van dribbelende en bemoeizieke sukkelaars tolt voort en tolt voort. Totdat de eerste dode valt en de eerste geboorte zich in de Vergeten Straat aandient.

Wilt u iets delen met Trouw?

Tip hier onze journalisten

Op alle verhalen van Trouw rust uiteraard copyright.
Wil je tekst overnemen of een video(fragment), foto of illustratie gebruiken, mail dan naar copyright@trouw.nl.
© 2023 DPG Media B.V. - alle rechten voorbehouden