KOSTGANGERS; François HaverSchmidt
Want het gaat al voorbij, de dag zal komen, Janus, dat het met u en mij# voorgoed gedaan is.#
Het weemoedige deuntje zit voortdurend in mijn kop en het komt er maar niet uit al weken lang niet. François HaverSchmidt schreef het, niet lang voor zijn dood, aan zijn dierbare vriend uit zijn Leidse studentenjaren A. van Wessem. Het is dit jaar precies een eeuw geleden.
Omdat ik op winteravonden moet werken heb ik deze zomerdagen zijn zojuist verschenen 'Winteravondvertellingen' gelezen. En 'Snikken en grimlachjes', de bundel waarin hij zijn onsterfelijke studentenpoëzie bundelde, heb ik herlezen. Maar dat doe ik ieder jaar, zomer en winter.
Hoor ik op Sempre een waldhoorn,
of ook wel een Turkse trom,
dan moet ik zo bitter wenen;
en - ik weet zelf niet waarom.
Als klein kind al was HaverSchmidt geobsedeerd door de dood. In zijn reeds tijdens zijn leven verschenen verhalenbundel 'Familie en kennissen' vertelt hij een jeugdherinnering aan een vrolijke rijpartij: “Wij gaan den heelen dag uit rijden! O tooverklank!” Maar onderweg, terwijl iedereen met volle teugen geniet, verdiept de kleine François zich in de droevige vraag wie van hen het eerst zal moeten sterven.
François HaverSchmidt ging in Leiden theologie studeren en betrekt, het kan geen toeval wezen, een kamer op de Hoogewoerd, hoek Koenesteeg, bij ene Van Ewijk, “gepatenteerd doodbidder en noder ter begrafenisse”.
Als ik een bidder zie lopen,
dan slaat mij het hart zo blij,
dan denk ik hoe hij ook weldra
uit bidden zal gaan voor mij.
Het worden onvergetelijke jaren voor HaverSchmidt, niet in het minst door de ruimte die hij zich schept met Piet Paaltjens, zijn alter ego die met humor en talent een moordende Weltschmerz tot ontroerende poëzie weet om te toveren.
'De zelfmoordenaar' bijvoorbeeld, het treurige lied van een man die zich in de winter ophing aan een boom en van een paartje dat in de lente uitgerekend op die plek wil gaan minnekozen:
Want, terwijl het zo zacht
kozend voortliep en dacht:
hier onder deez' eik is 't goed
vrijen,
kwam een laars van de man,
die daar boven hing, van
zijn reeds langverteerd linkerbeen glijen.
Meer om te grimlachen dan om te glimlachen, zeker als je weet dat HaverSchmidt zijn levenslange gedachte aan zelfmoord uiteindelijk ten uitvoer heeft gebracht door zich aan het gordijnkoord in de bedstee van de pastorie in Schiedam te verhangen. Maar toen had hij Piet Paaltjens niet meer om hem te troosten, want die was verdwenen “tusschen de biljarten” van de studentensociëteit Minerva.
Daar waren eens drie studentjes,
drie vrienden in lust en in nood;
ze sprongen zo moedig de wereld in,
en de wereld - trapte ze dood.
Het Friese Foudgum was na die gelukkige tijd in Leiden het eerste stukje dat het studentje HaverSchmidt, eenmaal predikant geworden, van die wereld zag. Ik ben er laatst eens op een zondag ter kerke geweest, het is echt even zoeken, want het is nog immer een gehucht op een terp, waar, als het stil is, je de golven van de Waddenzee kan horen breken op het strand. “Ik wil u wel zeggen, dat ik dikwijls een erg verlaten gevoel had in mijn oude, bouwvallige pastorie, waar niemand mij gezelschap hield behalve een dienstmeisje, dat zeker niet minder haar best deed dan ik, maar het daarom toch evenmin kon helpen als ze soms in haar eenzaam keukentje een deuntje zat te schreien. De herfst kwam en nam het laatste weinigje moois uit mijn boerse bloementuin weg. We kregen de koorts, om beurten, de keukenmeid en ik, en als er dan ooit eens een gezellig mens kwam om met mij te praten, dan stond ik wel eens voor 't raam en keek door de mist naar het kerkhof naast de pastorie en vroeg mistroostig of het maar niet beter was daar stilletjes begraven te liggen. Dat waren donkere, dat waren lelijke dagen.”
Op dat kerkhof hebben ze dit jaar, ter gelegenheid van HaverSchmidts honderdste sterfdag, een mooi monumentje opgericht: een gebroken bronzen hart, dat door een opengeslagen boek bijeen wordt gehouden, met daarop de eerste regels van dit smartelijk versje:
Dat heertje met zijn witte das
was eertijds een minnezanger,
doch sinds het die witte das aanheeft,
minnedicht het niet langer.
Nu preekt het en doet huisbezoek,
en voor de variatie,
houdt het 's winters, driemaal in de week,
lidmatencatechisatie.
Ik bezweer u, mijn allerliefste vriendin,
de draak hier niet mee te steken;
er zit wezenlijk zoiets aandoenlijks in,
dat een hart er wel van mocht breken.
Met een opmerkelijk talent om vrolijker plekken in ons vaderland te vermijden trok ons heertje met zijn witte das vervolgens naar het al even winderige Den Helder en vandaar naar Schiedam, “de met afval en krengen bezaaide oevers van de Schie”. “Men had er zorgvuldig alles uitgeroeid wat naar bos of beek zweemde (. . .), men zag er niets dan fabrieken en die brachten, behalve een regen van roet waardoor de madelieven in de bleek bij het plukken zwart afgaven, een soort sterke drank voort, die wijd en zijd de wereld door verzonden werd.” Naar HaverSchmidts getuigenis zou alleen een verkouden mens/ op zijn erewoord durven ontkennen/ dat het makkelijk valt, om aan de geur/ van deze stad te wennen.
Een plek om dan de drank te geraken, maar zo niet HaverSchmidt: “Ik gebruik geen drank buiten de wrange beker, die mijn kerkelijke positie me dagelijks te drinken geeft.”
In het net verschenen 'HaverSchmidt en Schiedam' heeft Herman Noordegraaf treffend beschreven hoe hachelijk die kerkelijke positie wel was. Het modernisme, dat het gezag van bijbel, dogma's en kerk in twijfel trok, zaaide verdeeldheid in de vaderlandse kerk. Bolwerk van het modernisme was de Leidse universiteit, waar HaverSchmidt aan de voeten van Scholten en Kuenen had gezeten.
Jaren later schrijft François over de geloofsontwikkeling van ene Willem, maar het is duidelijk dat hij het over zichzelf heeft: “Arme Willem! De leer, door hem in het ouderlijk huis en op de catechisatie aangenomen, was niet opgewassen tegen de bewijsvoeringen van den twijfelaar! (. . ) Het duurde niet zeer lang of zijn geloof aan een onfeilbare Bijbel lag geheel in duigen. Toen dat omvergeworpen was, volgden de wonderen. Eerst die van het Oude, daarna die van het Nieuwe Testament. Het langst werden de bovennatuurlijke daden en lotgevallen van Jezus verdedigd. De opstanding van den Heer was daarbij Willem's hoofdsterkte, vanwaar uit hij al het overige meende te bestrijden.”
Een preek (van HaverSchmidts Schiedamse collega en vriend L. Bouman - alleen als de waarheid in liefde wordt gezegd kan hij worden gehoord) helpt Willem/François uit de droom: “Die predikant, (men had in den laatsten tijd al meer dan eens gemompeld, dat hij modern begon te worden), verklaarde op een Paaschmorgen dat hij voor zich niet langer gelooven kon aan het feit der zinnelijke herrijzenis.”
Een zelfde eerlijkheid tegenover zijn gemeente betracht ook HaverSchmidt. In zijn kerstpreek van 1871 zegt hij: “Onverbloemd kom ik er voor uit dat mijn oog hier niet anders kan zien dan een zinnebeeldige voorstelling. Maar een voorstelling waarvan de betekenis niet minder stichtelijk is, niet minder bevorderlijk aan onze kerstvreugde dan ons kerstverhaal voor hen kan zijn die het er voor houden dat het heeft plaatsgehad.”
Die toevoeging hebben de 'bijbelgetrouwen' in Schiedam toen niet begrepen. De toevoeging wordt door zeer velen tot op de dag van vandaag niet begrepen. Het toch al tragische levenslot van de vredelievende HaverSchmidt werd door de ontbrande kerkstrijd ten zeerste verzwaard.
De kerkeraad van Maassluis, bij geruchte vernomen hebbende dat HaverSchmidt de maagdelijke geboorte loochende en verkondigd had dat Jezus een 'h . . jong' was, riep de kerkgangers op niet bij deze wolf in de schaapskooi ter kerke te gaan, toen hij eens in die gemeente kwam preken. Zelfs de collectanten kwamen niet opdagen, de koster haalde zelf het geld op bij het handjevol dat er zat. De ouderling die HaverSchmidt binnenbracht sprak luide onder de kansel: “Jullie modernen loochenen de Godheid van Christus en daardoor maken jullie van onze Heer een h . . .kind.” HaverSchmidt antwoordde eveneens hoorbaar: “Je leest je bijbel niet goed.”
Het is honderd jaar geleden.
Er is weinig veranderd.
Voor gevoelige naturen ook iets om je voor te verhangen.