Koning is symbool voor beroepsethiek
Op het moment dat ministers en parlementariërs de eed afleggen, worden ook zij getransformeerd tot dienaren die gebonden zijn aan het algemeen belang.
Al bij haar inhuldiging liet koningin Beatrix er geen misverstand over bestaan: "Dit is een functie waar geen mens om vragen zou. Waarvan wel zichtbaar is de uiterlijke glans, maar veelal niet de last en zelfbeperking zonder onderbreken". En inderdaad, geen mens zou uit vrije wil ambiëren om een beroepsleven lang louter een symbool te zijn, en zeker niet in een land waarvan de burgers niet meer weten wat de koning nu eigenlijk symboliseert. Ja, hij symboliseert de Nederlandse staat bij officiële gelegenheden. Hij vertegenwoordigt de natie bij rampen en triomfen. Maar vergen die taken de "last en zelfbeperking" waarover koningin Beatrix sprak? Niet uitgesloten is dat de vorst die taken soms zelfs met enig genoegen vervult.
Nee, de zwaarte van de functie schuilt in wat anders. Het koningschap wordt gekenmerkt door een eeuwenoude symboliek die alleen de koning zelf nog lijkt te begrijpen. Een pregnant voorbeeld is de uit de Middeleeuwen stammende idee dat de koning twee lichamen heeft: een lichaam van vlees en bloed en een symbolisch lichaam. Op het moment dat de koning de eed aflegt, wordt zijn biologisch lichaam een symbolisch lichaam. Een volmaakt onzichtbare transformatie, maar met verstrekkende gevolgen. Want vanaf dat moment weet de koning dat niets meer is wat het lijkt. Zo verwijzen de pracht en praal die hem omgeven niet naar hemzelf, maar naar een hogere instantie. Was dat in de Middeleeuwen de goddelijke wil en gerechtigheid, in de moderne, seculiere rechtsstaat is die hogere instantie het fictieve sociaal contract dat soevereine burgers met elkaar zouden hebben gesloten en in de Grondwet tot uitdrukking hebben gebracht.
Met de pracht en praal wordt niet de persoon van de koning, maar de soevereiniteit van de Grondwet gevierd: de heilige tekst van onze democratische rechtsstaat. Op die Grondwet legt de koning de eed af. En van die Grondwet is de koning de eerste dienaar, zoals in de Middeleeuwen de koning de premier serviteur van God was. Van de koning worden dus waardigheid én nederigheid verwacht. Koningin Beatrix bracht die paradoxale dienstbaarheid treffend onder woorden toen zij haar volk dankte voor "de jaren waarin ik uw koningin mocht zijn". Een uitspraak die waar is en tegelijkertijd veel mensen ontroerde.
Ook de troon is niet wat hij lijkt. De koning zit weliswaar op een troon, maar hij neemt die plaats symbolisch in beslag, met slecht één doel: duidelijk maken dat de troon - symbool van de hoogste macht - nooit door mensen van vlees en bloed mag worden bezet. In mensenhanden dreigt de macht nu eenmaal te ontaarden in tirannie. De macht moet ontoegankelijk blijven voor dictators en andere usurpatoren. Daarom is het centrale leerstuk van de constitutionele monarchie dat de politieke macht een 'lege plek' is. En daarmee is de troon een 'lege troon'.
In de belangstelling van het volk en van de media speelt deze politieke wijsheid van de constitutionele monarchie nauwelijks een rol. Integendeel, niets wordt nagelaten om aan de koning zijn symbolisch lichaam te ontnemen. Dat geldt zowel voor de voorstanders als de tegenstanders van de monarchie. Royalisten willen dat de koning van vlees en bloed wordt, dat hij persoonlijk wordt en zijn emoties toont. Zij willen zich kunnen identificeren met de koning en zijn familie, niet beseffend dat naarmate de identificatie sterker wordt, het einde van het koningschap dichterbij komt. Republikeinen daarentegen willen van het koningschap als zodanig af. Het anachronistische karakter van de monarchie zou in een egalitaire samenleving onhoudbaar zijn.
Dat laatste zou misschien het geval zijn, ware het niet dat de symboliek van het koningschap mede functioneert als een krachtig model van beroepsethiek in het publieke domein. Want de politieke wijsheid van de twee lichamen van de vorst geldt ook voor ministers, parlementariërs, rechters en andere hoge functionarissen. Op het moment dat zij hun eed afleggen, worden ook zij getransformeerd tot dienaren die gebonden zijn aan het algemeen belang.
Als lid van de regering functioneert de koning als de verzinnebeelding van de beroepsethiek in het publieke domein. Hoe kwetsbaar deze beroepsethiek is, moge blijken uit de privatisering van publieke taken. Vanaf het moment dat voormalige ambtenaren zich van hun symbolisch lichaam ontdeden, voelden zij zich bevrijd van de restricties die de dienstbaarheid aan het algemeen belang hun had opgelegd. Geldingsdrang en persoonlijk belang kregen meteen de overhand.
Of het koningschap zijn machtskritische functie - de enige politieke legitimatie van de monarchie - ook echt vervult, hangt natuurlijk mede af van de persoon van de koning. Hoe lang zal hij bereid zijn de 'last en zelfbeperking' te aanvaarden die zijn symbolisch lichaam hem oplegt?
Dit is de eerste aflevering van een serie opiniebijdragen over het koningschap. Komende zaterdag: Freek de Jonge over de nieuwe koning.
undefined