Kom naar het platteland
Boeren verbouwen hun stallen tot luxe hotelkamers, verkopen hun producten op het eigen erf of vangen stedelingen met burn-out op. Voor de boer is het wennen, want kneuterigheid is uit den boze.
Achter een van de schuren op het erf van De Kleine Weide waait een verkoelend windje. Hier zitten de bezoekers van de dagopvang voor ouderen beschut, met uitzicht op de moestuin en een weitje met ganzen en schapen. Verderop zitten twee campinggasten voor hun caravan te lezen. In de tweede schuur krijgen douches en wc’s hun dagelijks schrobbeurt. De vergaderzaal staat leeg, in afwachting van een groep die straks komt lunchen.
Wim van Ginkel meldt zich op klompen met koeienprint – „mijn dochter verkoopt die” – om af te rekenen met een echtpaar dat drie dagen heeft gelogeerd in de tot kamers verbouwde stal. Bed en brood, noemen ze dat in Renswoude.
„We hebben flink geïnvesteerd, want het moet goed zijn”, zegt Coby van Ginkel. „Airco in de vergaderzaal en draadloos internet op het hele terrein. Kwaliteit betekent meer leveren dan de klant verwacht.”
„Maar het blijft kleinschalig, want dat is aantrekkelijk. Vriendelijk, gastvrij, gemoedelijk, daar komen de mensen voor. En dat kost tenslotte niks.”
Beleving, daar gaat het om, beaamt Harald Droste. De hotelhouder uit Tubbergen zette enkele jaren geleden een streep door de bouwplannen voor een nieuwe betonnen vleugel en koos voor vier luxe appartementen in een oude varkensstal. Die ’boerenlodges’, net zo duur als een chique hotelkamer, kregen vorig jaar de reconstructieprijs van de provincie Overijssel.
„Het onderscheidend vermogen in Twente is de ligging”, zegt Droste. „Het landschap, de rust, het buitenleven. Veel boeren overwegen om te stoppen met boeren, en toerisme is hip. Maar ze pakken het vaak kneuterig aan: verbouwen de stal en zetten er meubels van Ikea in. Dan hebben ze het druk in juli en augustus en de rest van het jaar staat het leeg.”
En dat loont niet, want het blijft een veredelde vorm van kamperen bij de boer. „Daarom moeten we samenwerken. Als ik campinghouder was, zou ik zo snel mogelijk een paar boeren confisqueren. Wij kennen de markt, zij hebben de beleving.”
Pleiten voor samenwerking tussen boeren en de recreatiebranche was lange tijd vloeken in de kerk. Voor de Recron, vereniging van recreatieondernemers, werd kamperen bij de boer als valse concurrentie gezien. Boeren voldeden niet aan de strenge wet- en regelgeving voor campings en hotels, en de lokale middenstand had amper profijt van al die fietsers en wandelaars die voor een prikkie overnachtten in de wei.
Nog maar twee jaar geleden voorspelde de Recron een forse daling van de inkomsten en aanzienlijk verlies van arbeidsplaatsen wanneer het ’agrotoerisme’ zou blijven groeien.
Maar achter de schermen is inmiddels veel veranderd. De Recron behoort met boerenorganisatie LTO tot de initiatiefnemers voor een landelijk platform, dat vanaf komend najaar het plattelandstoerisme in Nederland gaat coördineren.
„Ze nemen het stokje over van het regionale platform dat wij twee jaar geleden hebben gevormd”, zegt Antoinet van Helvoirt van het Gelders Overijssel Bureau voor Toerisme (GOBT). „Na tien jaar zijn we waar we willen wezen. Door meer samenwerking, beter onderscheid in wat we te bieden hebben en een professionelere marketing, kunnen we met elkaar schreeuwen: kom naar het platteland.’’
Van Helvoirt ondervond de noodzaak van samenwerking zelf toen ze tien jaar geleden als stagiaire van de Hogeschool Larenstein een landschapsroute opstelde in de Salland. „Aanvankelijk ging die wandeling precies door de huiskavel van een boerderij, dat is de wei waar de koeien het meest lopen. Dus heb ik me samen met die boer over de kaart gebogen om te kijken hoe het anders kon.
Voor de toeristische sector zijn die routes belangrijk, dus is het goed om de boeren te laten mee denken. En er moet wat tegenover staan, want een goed onderhouden gebied is aantrekkelijk. Gelukkig komt er volgend jaar een vergoeding voor boeren die hun land openstellen.”
Rek zit er nog genoeg in, meent Van Helvoirt. „Mensen komen nu al naar de Veluwe, laat ze dan van daar uit het landelijk gebied in de Gelderse Vallei en de IJsselvallei verkennen. De markt is groot genoeg.” En veel boeren kunnen de extra inkomsten goed gebruiken.
„Bij grote bedrijven kan het juist niet, maar de keuterboertjes hier op de Veluwe zoeken naar nevenactiviteiten”, aldus Coby van Ginkel. Als voorzitter van Vallei en Boerderij vertegenwoordigt ze 65 boeren die er allemaal iets bij doen. „We zien het verschuiven: steeds meer recreatie, steeds minder koeien. Toen ik hier 27 jaar geleden kwam wonen, zaten er 21 melkveehouders hier aan de weg en nu nog maar twee.”
Ook De Kleine Weide is in feite geen boerderij meer. „Wim heeft 25 jaar buiten de deur gewerkt, naast het werk hier. Vroeger konden ze bestaan van twintig koeien, varkens en kippen, maar dat is allang niet meer. Toen wij de boerderij in 1980 kochten na het overlijden van zijn vader, zei de bank al dat er geen toekomst in zat. Maar je wilt toch blijven wonen.”
Begin dit jaar heeft Wim van Ginkel zijn baan opgezegd. Kamperen bij de boer alleen is niet lonend – „misschien het beleg op de boterham, meer niet” –- maar met vijf kamers in de voormalige koeienstal, de vergaderruimte, de dagelijkse groep ouderen in de dagopvang en de dagjesmensen die afkomen op boerengolf en nordic walking zijn de Van Ginkels heuse recreatie-ondernemers geworden.
Ook Arris Hardeman van de Eekhoeve in Veenendaal kan niet meer zonder zijn bijverdiensten. Met een Landwinkel, de organisatie van kinderfeestjes en de verkoop van eenjarige tuinplanten, heeft de kippenboer zijn inkomen verbreed. „Ik heb nog dertig koeien en 3800 scharrelkippen. Maar als ik die verbreding niet meer mag doen, moet ik hier weg. De winkel is ons hoofdinkomen. We versieren het met de dieren.’’
Daarnaast verzorgt hij op zijn boerderij dagactiviteiten voor mensen met een verstandelijke handicap of een burn-out. „Dat mensen dan opknappen, is elke keer weer zo geweldig om te zien.”
Hardeman is bestuurder van de coöperatie van Landwinkels, die begin dit jaar is ontstaan uit een fusie van boerenwinkels in het Groene Hart, de Gelderse Vallei en Limburg. Het aantal van 39 moet binnen twee jaar zijn gegroeid tot honderd, verspreid over het hele land. „Elke winkel is anders, al verkopen we wel producten onder een gemeenschappelijk eigen merk. Wij gaan uit van het eigen bedrijf, we verkopen niet alleen een product, maar ook de beleving. Als ik een ei aan de handel verkoop, krijg ik hooguit vier cent, dat zet geen zoden aan de dijk. De mensen die hier komen, gaan naar de boer. We zijn het reclameblaadje voor de regionale landbouw.”
Lang niet iedere boer is geschikt voor deze omschakeling, erkennen Van Ginkel en Hardeman. „Je hebt constant mensen over de vloer, daar moet je tegen kunnen”, zegt Hardeman. „Het kost veel tijd en gepraat om wat van de grond te krijgen”, aldus Van Ginkel.
Nog maar weinig boeren zijn echte ondernemers, meent de Twentse hotelier Droste. „Ze mijden risico’s, door alle regelingen, quota en subsidies zijn het productiemedewerkers geworden. Ik heb drie jaar gezocht naar een boer die met mij in zee wilde voor de boerenlodges.”
„En dan krijg je gekke discussies. Zet ik een mooi vormgegeven bad naast het bed, dan snapt zo’n boer dat niet. Maar komt er een foto van die slaapkamer in Margriet dan denken alle lezeressen: daar wil ik heen. Dat is beleving. Wat ik doe, kunnen anderen ook. Je voelt in die lodges dat het een schuur is geweest, maar je hebt de luxe van een hotel. Dat slaat aan.”