Column
Kiezen en gekozen worden
Broeder Johannes, zie je al iets komen? Hij staat op het omslag van het februarinummer van De Oud-Katholiek, misschien wel het beste kerkblad van Nederland.
Onder donkere luchten staat hij op een kale vlakte met overal stukjes plastic: de ‘jungle’ van Calais. Zijn blauwe monnikspij wappert in de wind, daarover heeft hij een werkhesje aan. Op zijn borst hangt een kruis en met zijn Lutherkop kijkt hij tegen de wind in naar iets wat buiten beeld is: wat ziet hij?
Morgen gaan we naar de stembus om te kiezen. Ook broeder Johannes koos: als student koos hij ervoor om ongelovig te zijn, wat hem redelijk goed afging. Tot hij in het vrijwilligerswerk optrok met een vrouw: “Opeens was het alsof ik Christus in haar zag.”
“Je dacht: Jezus, wat een mooie vrouw?”, informeert de interviewer. Nee, dat niet, “maar ik geloofde niet in Christus dus dat was een probleem”. Bovendien, om de verwarring nog groter te maken, was die vrouw net als hij atheïst. Daarna komt hij tegen zijn zin in een protestants kerkje terecht, waar ze zich inzetten voor de armen en vluchtelingen. Daar zwicht hij. “Ik had geprobeerd God erbuiten te houden. Maar God liet mij niet los.” Hij koos voor het ongeloof, maar werd gekozen om monnik te worden.
Goudvis
Dat herken ik. Ook ik koos er eens voor om God erbuiten te houden, tevergeefs. Ook ik zag hem soms in een vrouw en zelfs een keer in een goudvis, of geldt dat niet? En tijden van verwarring zijn, zo leer ik moeizaam, een uitnodiging om minder zelf te kiezen en te vertrouwen dat mijn weg voor mij gekozen wordt. Ik ging dweilen in de thuislozenzorg, iets wat ik nooit had kunnen verzinnen terwijl ik toch best fantasie heb. Maar monnik worden? Hoe moet dat dan met die mooie vrouwen? Andries Knevel vroeg mij eens in een tv-programma of het klooster iets voor mij zou zijn. Gelukkig is die scène met mijn antwoord eruit geknipt.
Vanuit zijn Vlaamse kloostergemeenschap werkt broeder Johannes in de ‘jungle’ van Calais. Hij is aanwezig onder de vluchtelingen die ook na de ontruiming blijven komen, probeert de kwetsbaren onder hen te beschermen, en bouwt bruggen met de bewoners van Calais die heen en weer getrokken worden tussen de angstverhalen van politici en het leed van de vluchtelingen. Regelmatig bidt hij in de als kapel ingerichte kamer van het huis dat hij met zeventien andere mensen deelt. “Efkes alles in Gods handen teruggeven.”
Het moeilijkste, vertelt hij, is wanneer je iemand niet kunt helpen. “Als je voelt dat iemand wegglijdt.” Hij schiet vol want moet denken aan iemand die in het kamp verkracht is en ook aan iemand die hij niet kon helpen en gestorven is.
“Ik ga daar niet mee akkoord”, zegt hij over de ‘jungle’ met zijn armoede, wanhoop, kapotte stoelen en achtergelaten briefjes op een hek. In de mensen daar herkent hij zichzelf, en God. En als iemand zegt dat die vluchtelingen toch allemaal gelukzoekers zijn, antwoordt broeder Johannes: “Ja, dat zijn ze, ze zijn precies als wij.”
Roeping is waar ons diepste verlangen en de nood van de wereld elkaar raken. Is dat waar broeder Johannes naar uitkijkt: naar mensen die morgen niet alleen in het stemhokje kiezen maar vooral zich laten kiezen, laten roepen om er op de kale vlaktes van de wereld voor anderen te zijn?