Kiem van jihadisme ligt vaak al in de opvoeding
Anders dan de terrorisme-denktank ICCT onlangs beweerde, zijn Syriëgangers waarschijnlijk wel degelijk zeer religieus, schrijft Mohamed Ajouaou.
Onlangs concludeerde het Internationaal Centrum voor Contra-Terrorisme (ICCT), een Haagse denktank, dat jihadisten lieden zijn die razendsnel radicaliseren en amper religieus zijn (Trouw, 1 april). Maar deze conclusie deugt niet, omdat hij gebaseerd is op een onvolledig beeld van islamitische religiositeit.
Want wat bedoelt men met 'niet religieus'? In het ICCT-rapport vinden we hiervoor als doorslaggevende indicator het uitwendig religieus gedrag of de praxis, zoals 'verdieping in de islam', moskeebezoek en gedragingen die als 'ongodsdienstig' worden aangemerkt, zoals drugsgebruik en strafbare feiten. Echter, de islamitische religiositeit bestaat uit meerdere dimensies, waarvan de praxis er slechts één is, en niet de belangrijkste. De andere dimensies zijn: de leer, de zingeving en de kennis en ideologie. De leer en ideologie zijn veel bepalender voor de islamitische religiositeit en daar liggen potentiële zaden van radicalisme, als ook voor een gematigde en seculiere houding.
undefined
De vrees voor god
Bij de leer gaat het over metafysische zaken als (de vrees voor) god, het hiernamaals en de daarbij behorende beloning en straf (paradijs en hel), de duivel, djins en predestinatie. De ideologische dimensie gaat over de omgang met de ander. Daaronder vallen bijvoorbeeld opvattingen over niet-gelovigen, moslimminderheden en homoseksuelen, de begrippen 'huis van de islam' en 'huis van oorlog', ideeën over godsdienstvrijheid, de omgang met afvalligen en de vrijheid van meningsuiting (bijvoorbeeld in het licht van religiekritiek), de sharia, de jihad en democratie en politiek.
Bij de religieuze overdracht onder moslims wordt in de praktijk deze volgorde gehanteerd: eerste de leer, dan de ideologie en dan pas de praxis. Bij kinderen gebeurt de overdracht van de leer en de ideologie aan de lopende band in het informele circuit, door ouders, familieleden, leeftijdsgenoten, eventueel aangevuld met godsdienstonderricht. De moskee speelt hierbij niet direct een hoofdrol, wel indirect via volwassenen.
Deze twee dimensies zorgen ervoor dat bij jonge moslims bijna altijd een intense religieuze inslag aanwezig is, ongeacht het uitwendig religieus gedrag. De interpretatie en voorstellingen die het moslimkind meekrijgt in zijn of haar jonge jaren zijn vaak bepalend voor de wijze waarop deze religiositeit later vorm krijgt, inclusief een radicale of extremistische inslag.
undefined
De ideale moslim
Een veertienjarige die te horen krijgt dat de ideale moslim degene is die aan jihad doet en die voor god sterft, kan op zijn twintigste en in combinatie met andere factoren verleid worden om dit ideaal tot uitvoering te brengen. De kans dat het zo is gegaan bij de 20-jarige Bilal Hafdi, die zichzelf eind vorig jaar opblies buiten het Stade de France, is niet denkbeeldig.
Radicalisering ontstaat dus niet plotseling. Syriëgangers zijn waarschijnlijk in leer en ideologie religieuzer dan hun uitwendig gedrag doet vermoeden. Het is daarom voor de preventie van radicalisering van belang dat ouders, familieleden en moskeeën opletten op de (onbedoelde) effecten van wat ze doorgeven aan opvattingen. Men kan onbedoeld radicalisme kweken. En voor de rehabilitatie van geradicaliseerden is, naast onderzoek naar hun psychologische gesteldheid en sociale factoren, ook van belang om hun verankerde ideologische voorstellingen onder de loep te nemen.
undefined