Taal
Kakkerlak was eerst een opschepper en pas later een insect
Het woord kakkerlak figureert al ruim vier eeuwen in het Nederlands.
Tegenwoordig dient het vooral ter aanduiding van een vraatzuchtig insect, maar omdat het zo'n negatieve bijklank heeft, wordt het ook wel gebruikt als een minachtend scheldwoord voor een minderwaardige persoon, een onderkruipsel.
We hebben de neiging de kakkerlak met vuiligheid in verband te brengen: het insect gedijt goed in een smerige leefomgeving en wordt mede daarom zelf ook vies gevonden. Sommige mensen associëren kakkerlak zelfs met kak (uitwerpselen).
Praatjesmaker
Opvallend is dat kakkerlak al als scheldwoord in gebruik was voordat het courant werd als benaming voor een insect. Kakkerlak begon zijn bestaan in onze taal namelijk als persoonsnaam. Rond 1600 werd met een kakkerlak een opschepper of praatjesmaker aangeduid. Zo figureert in het toneelstuk 'Moortje' van Bredero een personage met de naam Kackerlack. Dit woord was samengesteld van kakken (zich ontlasten) en lacker (praatjesmaker).
Halverwege de 17de eeuw ontleende het Nederlands de naam van de vraatzuchtige insecten die we nu kakkerlakken noemen aan het Portugese woord cacalacca. Mogelijk hadden Portugese zeevaarders dat woord tijdens hun ontdekkingsreizen in de 16de eeuw opgepikt in de Caraïben of in Afrika. Hoe dan ook, in de volkstaal werd het Portugese woord als vanzelf aangepast aan de bestaande scheldnaam kackerlack.
Toen vervolgens kakkerlak als ongunstige benaming voor een opschepper in onbruik raakte, behield het woord de betekenis die het nu heeft: een insect dat je associeert met viezigheid.
Elke dag helderen Peter-Arno Coppen en Ton den Boon taalkwesties voor u op. Meer lezen? Neem eens een kijkje in ons taaldossier.
Zelf een taalvraag stellen? mail naar tdb@taalbank.nl