Jurist hekelt Nederlandse behandeling verdachte asielzoekers
Nederland moet schoon schip maken met de Afghaanse asielzoekers die verdacht worden van oorlogsmisdaden. "Dat een Afghaanse vluchteling die wordt verdacht van oorlogsmisdaden geen asiel krijgt, is terecht", zegt René Bruin van de Nederlandse tak van de VN-vluchtelingenorganisatie UNHCR. "Maar als het door een gebrek aan bewijs niet lukt die vluchteling strafrechtelijk te vervolgen, en hij om veiligheidsredenen ook niet naar Afghanistan kan worden teruggestuurd, dan moet de overheid zich afvragen of er niet om humanitaire redenen een streep onder de zaak kan worden gezet."
Die humanitaire redenen, zegt Bruin, zijn bijvoorbeeld het feit dat de Afghanen al jarenlang in Nederland leven, dat hun vrouwen en kinderen doorgaans wél de Nederlandse nationaliteit hebben gekregen en dat ze inmiddels op leeftijd zijn.
Wie in Nederland asiel aanvraagt, maar verdacht wordt van het plegen van oorlogsmisdaden, valt onder het 1F-beleid. Artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag sluit asielzoekers, die ervan worden verdacht dat ze ernstige mensenrechtenschendingen op hun geweten hebben, uit van bescherming. Hoeveel Afghaanse 1F'ers er in Nederland zijn, is niet duidelijk. De schattingen lopen op tot vierhonderd.
Op één hand te tellen
In de afgelopen decennia zijn er in Nederland drie Afghaanse 1F'ers vervolgd. Twee van hen werden veroordeeld. Omdat terugsturen naar Afghanistan meestal te gevaarlijk is, mogen de meeste 1F'ers wel in Nederland blijven. Het aantal uitzettingen kon in de afgelopen jaren op de vingers van één hand worden geteld.
"De 1F'ers die niet worden uitgezet, zijn verstoken van sociale voorzieningen", zegt Bruin. Ze mogen hier wel zijn, maar hebben weinig rechten. "Bovendien kan, als de veiligheidssituatie in Afghanistan verandert, een 1F'er alsnog worden uitgezet."
Dat is onlangs gebeurd met Feda Amiri, die na achttien jaar is uitgezet naar Afghanistan en sindsdien spoorloos is. Zijn dochter Tamana reisde hem achterna om hem te zoeken. Een dezer dagen voegt Trouw-columnist Tinkebell, die de afgelopen weken een reeks columns aan de 1F-problematiek wijdde, zich bij haar.
Het Nederlandse 1F-beleid voor Afghanen stoelt op een ambtsbericht uit 2000. Daarin staat dat iedereen die tussen 1978 en 1992 bij de Afghaanse veiligheidsdienst een functie van onderofficier of hoger heeft vervuld, zich schuldig heeft gemaakt aan mensenrechtenschendingen. Dat ambtsbericht is in de loop van de jaren hevig bekritiseerd, ook door UNHCR, maar het bleef in juridische procedures telkens overeind.
Oorlogsmisdadigers
"De 1F-Afghanen wonen hier inmiddels al heel lang", zegt Bruin. "Vijftien, zestien, achttien jaar. Als je goede bewijsmiddelen tegen iemand hebt, dan maakt dat tijdsverloop niet uit. Wie vuile handen heeft gemaakt, moet worden aangepakt. Maar als er geen concrete feiten voorhanden zijn om iemand voor de rechter te brengen, dan kan dat een argument zijn om er een streep onder te zetten."
In een lezing wees Bruin al eens op de Nederlandse omgang met oorlogsmisdadigers na de Tweede Wereldoorlog. "Vijftien jaar na die oorlog kwamen alle in Nederland aanwezige oorlogsmisdadigers vrij, met uitzondering van de Vier van Breda. Vijftien jaar na de oorlog vond Nederland het wel voldoende geweest."
De zaken van Nederlandse oorlogsmisdadigers zijn niet zomaar te vergelijken met Afghaanse 1F'ers, zegt hij nu. "Maar kijk eens naar het 1F-beleid tegen de achtergrond hoe Nederland met zijn eigen oorlogsmisdadigers omging. In die tijd stond vast dat die mensen fout waren geweest. Terwijl er tegen de 1F-Afghaanse alleen een ernstige, maar betwiste verdenking bestaat. Toch wordt het gezinsleven van honderden Afghanen onmogelijk gemaakt, terwijl er op twee uitzonderingen na, geen van hen schuldig is bevonden aan oorlogsmisdaden, die meer dan twee decennia geleden gepleegd zouden zijn."
Zaken blijven op de plank
Het Openbaar Ministerie verricht welgeteld één onderzoek naar een Nederlandse Afghaan. "Strafrechtelijk onderzoek naar Afghaanse oorlogsmisdrijven is erg ingewikkeld", vertelt officier internationale misdrijven Thijs Berger, van het landelijk parket van het OM.
"Niet elk 1F-geval komt in aanmerking. En de zaken die wél in aanmerking komen, kosten veel tijd en moeite. We zijn in die Afghaanse onderzoeken afhankelijk van getuigenverklaringen. Reizen in Afghanistan en daar getuigen benaderen kan niet zomaar, laat staan die in een Nederlandse rechtbank een verklaring te laten afleggen. Maar een zaak seponeren doen we bijna nooit: het gaat om ernstige misdrijven die niet verjaren. We laten ze op de plank liggen; als er nieuwe aanwijzingen komen, kunnen we een zaak weer oppakken."