Joods Nederland herdenkt
Even, in een bijzin, werd er gerept van het conflict dat een schaduw heeft geworpen over de herdenkingsdienst, gisteren, in de Portugees-Israëlietische synagoge. Dat was toen Ed van Thijn, oud-burgemeester van Amsterdam, waarschuwde voor intolerantie, 'soms ook in eigen huis'. Daarmee doelde hij ongetwijfeld op het feit dat een gezamenlijke herdenking van de shoa door liberalen en orthodoxen niet voor iedereen mogelijk bleek.
In de voorhof van de Portugees-Israëlietische synagoge in Amsterdam, wapperen de Israëlische en de Nederlandse vlag. Binnen branden kaarsen in glimmend gepoetste luchters. Prins Claus en zijn oudste zoon wonen deze nationale joodse herdenkingsbijeenkomst in een overvolle synagoge bij. Zij worden verwelkomd met het lied 'Baroech Haba', gezongen door het Amsterdams Synogaal Koor.
Twee vragen komen tijdens deze indrukwekkende dienst steeds weer naar voren: Hoe heeft de shoa kunnen gebeuren en hoe komt het, dat juist uit Nederland zoveel joden zijn weggevoerd en niet meer teruggekomen. Vragen die ook in de afgelopen dagen in vele redevoeringen zijn gesteld en die gesteld zullen blijven worden, want een werkelijk antwoord kan niet gevonden worden.
Jeremia
“Ik ben de man die het ongeluk heeft gezien”, zo maakt rabbijn B. Drukarch de woorden van de profeet Jeremia, staande op de puinhopen van Jeruzalem, tot de zijne. “Hij heeft zijn broers en zusters, die weggevoerd werden naar Babylonië, kunnen toeroepen: 'bid voor het welzijn van de stad waarheen jullie verdreven worden'. Ik kon dit niet. Mijn broers en zusters werden niet verdreven maar uitgemoord. Een wereld heeft gefaald, en dreigt in de toekomst verder te falen.” Joden, zegt hij, hebben ernaar gestreefd, overal waar dit mogelijk was, de wereld vooruit te helpen, zij hebben universiteiten hun kunde en kennis ter beschikking gesteld: “Was Auschwitz hiervoor misschien de beloning?”
Minister-president Kok spreekt van het afgrijzen en het intense verdriet, “ook omdat er niet meer is gedaan, vaak niet meer gedaan kón worden. Oorlogsomstandigheden veranderen slechts weinig mensen in helden, dat is helaas de realiteit van het leven. Onuitsprekelijke dank gaat naar mensen die joden hebben geholpen hebben, hen onderdak hebben geboden, van de dood hebben gered.”
De vraag wat er is gebeurd, moet, zo zegt Kok, gesteld blijven worden. De vraag hoe het is gebeurd, mag nooit achterwege blijven. De vraag naar het waarom, waarom kon zo'n op vernietiging gericht systeem aan de macht komen, mag nooit terzijde worden gelegd. “Ook in onze tijd kan verdraagzaamheid omslaan in angst, in onzekerheid, in haat.”
Waarom het kon gebeuren? Ed van Thijn haalt in zijn rede de schrijver Primo Levi aan, die zei: hier is geen waarom. En Elie Wiesel, die zich afvroeg hoe het kon gebeuren 'dat wij routinematig dit koninkrijk van de eeuwige nacht binnengingen?' De wereld bleef de wereld. “Waarom”, vraagt ook Van Thijn zich af, “bleef de wereld de wereld? Waarom bleef Nederland Nederland? Waarom was het percentage uit Nederland gedeporteerde joden het hoogste van West-Europa? Hoe was het mogelijk dat wij routinematig konden worden afgevoerd, met duivelse precisie, stip voor stip, ster voor ster? Het zijn vragen die ons in leegte achterlaten.”
Maar voorkomen moet worden, vindt Van Thijn, dat 'de ene mythe wordt vervangen door de andere'. Je kunt de vraag ook omdraaien: “Hoe is het mogelijk dat te midden van een ongehoorde terreur toch nog zoveel mensen in het verzet zijn gegaan; waar haalden zij de moed vandaan?” Er waren mensen die, meent Van Thijn, ethische beginselen lieten prevaleren boven de gevaren die hen bedreigden, en dat vormt een 'ethisch kompas voor de toekomst'.
Tweedracht
Even roerde hij, zoals gezegd, in zijn rede de 'tolerantie in eigen huis' aan. De verdeeldheid tussen orthodoxen en liberalen bleek ook tijdens een symposium, eveneens gisteren gehouden, ter gelegenheid van het 75-jarig bestaan van het Genootschap voor de joodse wetenschap in Nederland. Eén van de sprekers daar was prof. mr. Herman Loonstein, jurist en raadslid van het Nederlands-Israëlietisch Kerkgenootschap. Hij stuurde kort voor de herdenking het NIK-bestuur een brief, waarin hij namens een tiental ultra-orthodoxen liet weten dat een gezamenlijke bijeenkomst met liberalen voor hen 'niet acceptabel' was.
Ook in zijn rede op het symposium, waarin gesproken werd over de joodse gemeenschap in de komende vijfentwintig jaar, wond hij geen doekjes om zijn standpunt over het liberale jodendom. Hij citeerde opperrabbijn Schuster die eens heeft gezegd, dat het 'reform-jodendom niet een vorm van jodendom is'. Een Israëlische rabbijn, noemde het liberale reform-jodendom een andere religie, een 'christendom zonder kruis'. Met name dat laatste citaat van Loonstein leidde tot een felle reactie vanuit de zaal.
De halacha (de Joodse wetten en leefregels) “mag geen hakbijl worden waarmee tegenstanders om de oren worden geslagen en een hele categorie rouwenden geweerd van een herdenking”, vond dr. Ron van der Wieken, min of meer als antwoord op Loonstein's betoog,
Hij schetste een beeld van (zijn) progressief-religieuze beweging, waarin sprake is van een sterke tendens tot verdieping van de religieuze inhoud. Traditie en religie moeten voortdurend worden gezuiverd van het 'aanslibben' der tijden. Het jodendom moet zich aanpassen aan de eisen van de omstandigheden: ''Dat brengt geen schade te weeg, integendeel, het zal er frisser en schoner door overleven.''
Jammer dat er met name over de standpunten van beide laatste sprekers niet intensiever kon worden gediscussieerd. Want alle verschillen ten spijt haastten de meeste aanwezigen zich vanuit het gebouw van het Joods Cultureel Centrum in Buitenveldert naar de herdenking in de Portugees-Israëlitische synagoge.