BoekrecensieGeschiedenis
Joden en Romeinen leefden in harmonie met elkaar in de Eeuwige Stad, toont Leonard Rutgers verrassend aan
Rome was één grote meltingpot, de joodse gemeenschap voelde zich er volledig geaccepteerd, blijkt uit Leonard Rutgers’ opgravingen in Joodse catacomben.
Het is de oudste triomfboog van Rome die nog overeind staat: de boog van Titus. Gebouwd in het jaar 81 staat hij daar na twee millennia nog altijd, tussen het Colosseum en het Forum Romanum: een blijvende herinnering aan het neerslaan van de Joodse opstand in Palestina.
Honderdduizend Joden waren door de Romeinen als krijgsgevangenen naar Rome gebracht. Op een van de reliëfs van de ereboog is te zien hoe soldaten de menora uit de verwoeste tempel van Jeruzalem als buit met zich meeslepen. De boog van Titus was hét symbool van een pijnlijke vernedering en daarom wilden de Joden in de daaropvolgende eeuwen er nooit meer onderdoor lopen.
Wie met die geschiedenis in het achterhoofd begint aan Israël aan de Tiber. Joods leven in het oude Rome, denkt een boek te zullen lezen over een weggevoerd en tot slaaf gemaakt volk dat in de Eeuwige Stad werd gekrenkt en verdrukt. Zo zit het niet, schrijft Leonard Rutgers.
Pas vanaf de vijfde eeuw verandering
In zijn prachtig geïllustreerde boek betoogt de hoogleraar antieke cultuur dat de Joodse nieuwkomers juist uitstekend aardden in hun nieuwe omgeving. Om de zoveel tijd lieten de Romeinen groepen slaven vrij, waarna ze aan een klim op de maatschappelijke ladder begonnen. Bovendien trok in de eerste eeuwen van onze jaartelling een groot aantal Joden uit vrije wil naar het centrum van het Romeinse Rijk. Ze konden het er staatsburgerschap verwerven en mochten bestuurlijke posities bekleden.
Pas later, grofweg vanaf de vijfde eeuw, kwam daar verandering in. Onder andere doordat in het Romeinse Rijk het christendom de staatsgodsdienst was geworden, waardoor Joden meer en meer werden buitengesloten. Maar voor die tijd was sprake van wat Rutgers ‘een perfect huwelijk’ noemt. De Romeinen waren tolerant en de Joden voelden zich op hun plek in de hoofdstad van de wereld.
Rutgers onderbouwt die stelling door af te dalen in de drie bewaard gebleven Joodse catacomben in Rome. Al ruim drie decennia is hij gefascineerd door die ondergrondse begraafplaatsen en sinds hij eind jaren negentig de leiding kreeg over de opgraafwerkzaamheden in een van de gangenstelsels geldt hij als groot kenner van de begraafplaatsen en hun geschiedenis.
In de lange, aardedonkere labyrinten met aan weerskanten rijen graven onderzoekt Rutgers de sarcofagen, wandschilderingen en inscripties. Hij stuit op beeltenissen van boekrollen, sjofars, arken en bovenal ontelbaar veel afbeeldingen van de menora. Geen ander symbool bracht de joodse identiteit visueel beter tot uitdrukking dan de zevenarmige kandelaar.
Pauwen, dolfijnen, atleten en mythologische figuren
Ook vindt Rutgers een groot aantal voorstellingen van pauwen, dolfijnen, atleten en mythologische figuren. Ongedwongen zijn deze niet-Joodse versieringen naast de joodse decoraties aangebracht. Hetzelfde patroon ziet hij bij de inscripties. Slechts een enkel opschrift is in het Hebreeuws of Aramees gesteld, het leeuwendeel in het Latijn en Grieks, de talen die de meeste inwoners van Rome spraken.
Hierin ziet Rutgers geen verwatering van de Joodse eigenheid, eerder andersom: ‘Juist omdat ze zeker waren van hun Joodse identiteit, konden zij de omringende niet-Joodse wereld vol vertrouwen tegemoet treden’.
Rome was één grote smeltkroes en daar pasten de Joden uitstekend in. Er was sprake van tweerichtingsverkeer: Joden namen deel aan het leven in Rome en omgekeerd bezochten Romeinen hun synagogen en namen daar deel aan activiteiten van de Joodse gemeenschap.
Rutgers’ conclusie in zijn glashelder geschreven boek: in Rome voelden de Joden zich thuis.
Leonard Rutgers
Israël aan de Tiber. Joods leven in het oude Rome
Balans; 295 blz. € 24,95