Je moet steeds weer de stilte veroveren
Morgen wordt haar de Multatuliprijs uitgereikt voor de roman 'De naam van de vader'. Haar vorige boek, 'Het oog van de engel' werd genomineerd voor de Ako-Literatuurprijs 1992. En misschien, wie weet, krijgt ze begin december in Lissabon ook nog de Europese literaire prijs, de Aristeionprijs, voor 'De naam van de vader'. Al rekent ze daar zelf in het geheel niet op, te meer omdat vorig jaar die prijs aan een eveneens Nederlandse schrijver, Cees Nooteboom, werd toegekend.
De gedachte voor deze laatste prijs genomineerd te zijn stemt haar al heel tevreden. Maar zekerheid over haar schrijverschap ontleent Nelleke Noordervliet niet aan al die tastbare bewijzen van instemming. Integendeel zelfs. Haar onzekerheid lijkt - 'heel oneerlijk' - nog toe te nemen. Want met het succes groeit de neiging tot kritiek. Heel begrijpelijk, vindt ze, zo werkt dat nu eenmaal. “Je werk wordt steeds meer ontleed, en zowel lofprijzingen als kritiek zeggen iets over een boek. Maar naarmate meer mensen zich ermee bemoeien wordt het steeds meer een voorwerp. Van een schrijver lijkt verwacht te worden dat hij daar koel onder blijft, dat hij op dezelfde manier met dat voorwerp omgaat als de critici. Terwijl ik juist het gevoel heb ook zelf in het geding te zijn. Dat boek is niet alleen maar een boek, een voorwerp, maar ook een belangrijk deel van mijzelf. Wie schrijft zet zichzelf in de waagschaal. Ik vind het nogal moeilijk om die afstand te verwerken en tegelijkertijd de betrokkenheid bij je eigen werk te behouden. Je moet steeds weer de stilte veroveren, tot jezelf komen, schrijven wat je van belang vindt. Toch denk ik dat die onzekerheid ook een belangrijke motor is om te schrijven. Je moet iets te veroveren hebben. Niet alleen de wereld maar vooral de weerstanden in jezelf.”
'De naam van de vader' is Noordervliets vierde roman. Ze debuteerde in 1987 met 'Tine, of de dalen waar het leven woont', een gefingeerde autobiografie van Multatuli's eerste vrouw. Twee jaar later volgde de roman 'Millemorti', over een Nederlandse kunsthistorica in een Italiaans-Zwitsers bergdorpje. Haar derde boek, 'Het oog van de engel' speelt zich af aan de vooravond van de Franse revolutie. 'De naam van de vader' heeft het jaar waarin de Muur viel als uitgangspunt, maar grijpt terug op de tweede wereldoorlog en op 1968, met de Praagse Lente en de studentendemonstraties in Parijs.
Vier heel verschillende boeken, beaamt ze, zowel wat de inhoud als de toon en de stijl betreft. “Toch doemen bij mij bepaalde thema's steeds weer op. De verhouding met de geschiedenis, je plaats in de tijd, dat komt voortdurend, in de een of andere vorm, terug. 'De naam van de vader' zou je een eigentijdse historische roman kunnen noemen.”
In dat boek is schuldgevoel een kernbegrip. De hoofdpersoon, Augusta de Wit, is geboren uit de verhouding tussen een Nederlands meisje en een Duitse soldaat in de oorlog. Ze staat in de buurt, waar iedereen iedereen kent, te boek als 'moffenkind', is in het gezin van haar stiefvader een buitenstaander. Als ze rond de veertig is, gaat ze op zoek naar haar echte vader, die in Oost-Duitsland woonde maar blijkt te zijn overleden. Een boek met meer verhaal-lijnen dan alleen deze, meer figuren dan Augusta, maar zij is de spil waaromheen die andere geschiedenissen draaien.
- Vanwaar dat thema?
''Ik realiseerde me dat de tweede generatie, kinderen van verzetsmensen, van joodse kampslachtoffers, later ook die van NSB'ers, ruim aandacht hebben gekregen. Maar tot die groep kinderen behoorden ook de kinderen van Duitse soldaten. Daarover is betrekkelijk weinig bekend. Ik dacht dat daar sprake moest zijn van een verscheurend schuldgevoel. Zo'n kind was niet schuldig, maar moest wel de schuld meedragen. Zo ging dat. Kinderen van NSB'ers hadden foute ouders, maar het gezin was over het algemeen intact, de kinderen hadden een vader. De kinderen van Duitse soldaten zijn in stilzwijgen opgegroeid. Het ongehuwd moederschap was al een taboe, meisjes die zwanger waren van Canadezen hadden het al moeilijk genoeg, laat staan dat je een kind van een Duitse soldaat kreeg. Er werd niet over gesproken maar het was iets wat iedereen wist. Iedereen in je straat wist wie er fout was geweest in de oorlog.
“Daarover ben ik gaan fantaseren. Ik vroeg mij af wat zo'n kind gevoeld moet hebben en wat de naoorlogse geschiedenis voor invloed heeft gehad. Met name de val van de Muur, toen werd gezegd dat er nu pas echt een eind aan de tweede wereldoorlog was gekomen.”
- Het boek doet een beetje denken aan Tessa de Loo's roman 'De tweeling', waarin vooral de geschiedenis van de Duitse helft van die tweeling wordt beschreven. Daarmee nuanceert zij dat zwart-wit-beeld, dat idee dat alle Nederlanders goed waren en alle Duitsers fout. Zit die gedachte ook in 'De naam van de vader', waarin Augusta's Duitse vader sympathieker overkomt dan haar Nederlandse stiefvader?
“Ze waren allebei even goed en even slecht. De slapheid van Augusta's echte vader is een equivalent van de wat ruwe, opportunistische opvattingen van haar stiefvader. Ja, haar stiefvader is inderdaad onsympathieker. Ik heb er even over gedacht om die twee niet op die manier tegenover elkaar te zetten. Maar voor Augusta's karakter en haar probleem met de verwerking van haar schuldgevoel was zo'n personage als die stiefvader nodig; iemand die het haar in haar jeugd onmogelijk maakte over dat gevoel te praten. Een aardige stiefvader zou haar schuld niet op die manier hebben onderstreept.
“Het is niet mijn eerste opzet geweest een nuancering aan te brengen in ons Duitsland-beeld. Mij ging het om het beschrijven van schuldgevoel. Iedereen in het boek heeft een schuldgevoel, iedereen heeft zijn eigen complex om mee af te rekenen. Een van de meest duidelijke complexen is die door de oorlog in gang gezette discussie over goed en fout. Die herhaalt zich steeds weer. In de jaren zestig was je fout als je vóór de Amerikaanse interventie in Vietnam was. Op dit moment zitten we in een tussenfase, waarin 'alles moet kunnen'. Dat deugt ook niet. vind ik.”
- Augusta's tante, zuster van haar overleden Duitse vader, is een gepensioneerde lerares klassieke talen die veelvuldig de klassieken citeert. Waarom?
“Ik heb met opzet de klassieke oudheid gekozen en niet meteen naar de bijbel gegrepen, die voor onze cultuur het meest vertrouwde element is als het om schuld gaat. Ons idee van schuld is heel duidelijk bepaald door het christendom, met een almachtige God die bovendien geheel vlekkeloos is, het pure goed is. We hebben er zelfs nog voor gezorgd dat wij de zoon van God aan het kruis nagelden. Waardoor alle schuld op de mens, op het menselijk hoofd, wordt gestapeld. In de klassieke oudheid wordt de schuld gedeeld met de goden. De goden waren supermensen die ook allemaal zo hun fouten hadden. Dus je kon het met die goden op een akkoordje gooien, je kon de schuld delen, ook in het ritueel. Dan wordt de schuld draaglijk. Dat gesprek met haar tante vormt een vooruit-wijzing, een eerste motivatie, voor Augusta's reis naar Kreta, naar de bakermat van de klassieke oudheid, waar haar echtgenoot Melchior probeert zichzelf te ontvluchten. Om daar met hem, eindelijk, na jaren, de schuld aan de dood van hun dochtertje te delen.
“Als je nadenkt over het begrip schuld, erover aan het schrijven bent, realiseer je je wat een ongelooflijk ingewikkeld complex dat is. 't Duizelt je soms. Hoe je dat duidelijk moet maken in scènes, in gebeurtenissen, in karakters. Hoe je ervoor moet zorgen dat die karakters mensen blijven en geen dragers van eigenschappen worden.”
- Je bent van katholieke origine. Spruit die aandacht voor het begrip schuld, voor het nadenken over goed en fout, voort uit een confessionele opvoeding?
“Wie opgegroeid is met een uit de godsdienst voortkomende maatstaf van wat goed en kwaad is en die godsdienst verliest, behoudt misschien de behoefte aan een maatstaf. Maar ik denk dat mensen die zonder een godsdienst zijn opgegroeid ook met een maatstaf zijn grootgebracht, humanistisch, hedonistisch, maar in ieder geval een maatstaf. Ik denk wel dat wie katholiek of protestants is opgevoed meer last heeft van dat begrip schuld. Ik heb eens een keer gesproken voor een gezelschap joodse vrouwen die niets van dat schuldcomplex snapten. Ze zeiden me dat dat in hun godsdienst eigenlijk niet bestaat. Dat rare schuldbesef van het katholicisme, en vooral dat van het protestantisme waarin je geen vergiffenis kan krijgen voor je schuld. . . . rampzalig.
“Ik denk dat de godsdiensten langzamerhand hun taak hebben volbracht. Ze hebben ons eeuwenlang een moraal verschaft, een zekerheid. Vanaf de kansel werd ons voorgehouden wat we moesten vinden en daarop was geen tegenspraak mogelijk. Dat gaf veiligheid, geborgenheid. Maar de grote verhalen, van het communisme, van het socialisme, van alle grote ideologieën zijn uitverteld. Nu moeten we het zelf uitmaken, en dat is een vrij verwarrende bezigheid. Misschien zijn de mensen daarom voortdurend in discussie met zichzelf en met hun omgeving. Om ergens de grondslag voor hun mening vandaan te halen.”
'Tine, of de dalen waar het leven woont' (waarvoor Nelleke Noordervliet de debutantenbeurs 1987 kreeg) was, ofschoon grotendeels fictief, haar meest uitgesproken historische roman. Tine's conflict, zoals beschreven in het boek, was dat van een vrouw die de nieuwe tijd niet aankan, de traditie van inschikkelijkheid, van deemoed, niet kan loslaten. In 'Het oog van de engel' is, vindt de schrijfster, de band met de historische feiten minder sterk. Dat boek heeft deels een persoonlijke achtergrond omdat Nelleke Noordervliet zelf jaren lang last heeft gehad van een (goedaardige) tumor achter een van haar ogen. Het uitpuilende linkeroog van Elisabeth Lestevenon, hoofdfiguur uit dit boek, is van grote invloed op haar leven. 'Millemorti' is geen historische roman maar bevat toch, oordeelt Noordervliet, dat steeds terugkerende thema, de verhouding met de geschiedenis, je plaats in de tijd. “De hoofdpersoon in dat boek wordt, in een dal achter Gods rug, als het ware uit haar eigen tijd en ruimte weggehaald en zoekt, tevergeefs, een plaats in een nieuwe situatie, een nieuwe tijd, een nieuwe ruimte.”
'De naam van de vader' tenslotte roept de herinnering op aan gebeurtenissen die menig lezer zelf heeft meegemaakt, aan straten, plekken, waar hij zelf gelopen heeft, al was het maar het metrostation Wibautstraat. Een dikke pil, knap opgebouwd, met goed gedoseerde spanning. De kunst van het vertellen, is dat niet het belangrijkste element voor een boek?
Noordervliet: “Een goed verhaal vertellen is de basis van literatuur. Je mag met taal experimenteren, een filosofie erin stoppen of God mag weten wat voor hobbby's uitleven, maar er moet een goed verhaal verteld worden. Wat je te zeggen hebt, moet worden gegoten in een lijn waarmee je je lezers verlokt en verleidt. Want literatuur is verleiding.”