Interview / Je verveelt je als ’t goed gaat
De Rotterdamse filosoof Awee Prins verveelde zich stierlijk. Vandaag promoveert hij in Rotterdam op verveling. „Wie welvaart vermeerdert, vermeerdert verveling.”
Het leven is één grote strijd tegen de verveling, meent de Rotterdamse filosoof Awee Prins. „We proberen ons voortdurend te vermaken, maar vervelen ons eigenlijk te pletter.” In zijn boek ’Uit verveling’, waarop Prins vandaag promoveert, schuwt hij niet een cultuurkritische diagnose te stellen. „Verveling en gevoelens van zinloosheid tekenen onze tijd.”
Prins maakt er geen geheim van zijn boek deels uit persoonlijke motieven te hebben geschreven. „Ik heb me altijd verveeld”, schrijft hij in het eerste hoofdstuk.
Al snel kwam hij erachter dat hij daar nou niet bepaald alleen in stond. In de westerse literatuur keert het thema van de verveling voortdurend terug. Zoals bij Schopenhauer die het leven bestempelt als een pendel tussen verlangen en verveling. Prins: „We zien deze beweging bijvoorbeeld in huidige tv-programma’s waarbij stelletjes hun huis mogen verbouwen”, zegt Prins. „Na vele inspanningen en tegenslagen, wordt het huis uiteindelijk opgeleverd. En wat gebeurt er? De uitzending stopt. Wat kan er nog meer getoond worden behalve verveling?”
Verveling is van alle tijden. Ook de welvarende Romeinen waren vertrouwd met de ‘afkeer van het bestaan’. „Wanneer ik in Rome ben, wil ik naar Tibur”, klaagt dichter Horatius, „maar eenmaal in Tibur, wil ik terug naar Rome”. De monnik in het christendom kent de verveling eveneens. „De mantra ora et labora – bid en werk – is welbeschouwd een strategie tegen de verveling”, zegt Prins. „Want menig monnik die in zijn cel zat te bidden, kwam tot niets”.
Moeten we de verveling enkel negatief waarderen? Heeft de verveling ook niet af en toe de bekoring van lekker suffen? Nee, zegt Prins, „Niemand wordt gelukkiger als die zich verveelt. Wanneer we ons vervelen, gaan we meteen op zoek naar afleiding.”
Maar waarom vervelen we ons? De verveling – het woord zegt het al – is toch vervelend? Opvallend aan de verveling is volgens Prins dat de verveling alleen mensen treft met wie het goed gaat. Mensen die treuren om verdriet, vervelen zich namelijk niet. Wie door iemand achterna wordt gezeten door een mes verveeld zich ook niet. Prins: „Rousseau noemde de verveling een ’elitaire ziekte’, Dostojewski zag de verveling als een ’uitvinding van de aristocratie’ en Schopenhauer schreef dat ‘de verveling de gesel van de rijken is’. Je zou kunnen zeggen dat wie welvaart vermeerdert, vermeerdert verveling. De verveelde mens lijdt niet ondanks het geluk, maar dankzij het geluk.”
Hoe kan dat? De huidige westerse mens leeft volgens Prins in een klein koninkrijkje. Hij heeft alles tot zijn beschikking, maar wordt door niets meer geraakt. „We zijn voortdurend op zoek naar het interessante en denken dat de verveling dan wel verdwijnt. Maar er heerst geen inter-esse, dat wil zeggen: we zijn niet meer werkelijk te midden van de zijnden. Dat heeft er mee te maken dat we ons niet meer kunnen concentreren en geen geduld meer kunnen opbrengen voor de dingen.”
Een diepere oorzaak moeten we volgens Prins zoeken in het nihilisme dat eind negentiende eeuw komt opzetten. „Nihilisme betekent dat er niets is dat de wereld fundeert”, zegt Prins. „Er is geen doel in de geschiedenis, er bestaat geen zin van het leven. Het besef van waarden-loosheid heeft Nietzsche samengevat met het adagium ‘God is dood’.”
„De religie en de ethiek bieden geen antwoorden meer op de vragen van deze tijd. We leven niet meer in bezield verband en op het terrein van de zingeving zijn we compleet in de war.’’
„Premier Balkenende probeert nog wel wat aan het ethische te doen, maar spreekt in een verkeerde volgorde over ‘normen en waarden’. Er moeten toch eerst waarden zijn op basis waarvan je normen kunt ontwikkelen? We vragen naar zin, maar dit veronderstelt dat de dingen op zichzelf genomen zinloos zijn. Zin is niet iets wat je aan de dingen geeft, het is een toegift.”
Maar Prins gaat nog een stap verder. „Zelfs de wanhoop van Nietzsche raakt ons niet meer. Voor ons zijn alle dingen daarom evenveel waard. We zijn inmiddels blij dat het leven geen zin meer heeft. Het biedt ons de mogelijkheid om van de ene positie naar de andere positie over te stappen: de mens is een homo zappens geworden. We praten ook maar wat in het rond zoals in al die dagelijks talkshows. Door die opeenvolging van belevenissen menen we de verveling te kunnen verdrijven.”
Maar we zien toch reacties? Mensen nemen een sabbatical of maken gebruik van allerlei meditatietechnieken. Klopt, zegt Prins. „En wanneer ze bezinning tot doel hebben, is het een zegen. Maar meestal is een sabbatical bedoeld om mensen weer harder aan het werk te zetten. De strategie blijft daardoor Westers: het gaat er uiteindelijk om dat mensen beter gaan functioneren.”
We maken niet zelden misbruik van oosterse filosofieën, meent Prins. „Die zien we als middel om geluk te geven. Maar zoals de Deense filosoof Kierkegaard al eens opmerkte, gaat de deur van het geluk naar binnen open, dus het maakt niet uit hoe hard je er tegenaan duwt. Geluk is een toegift in een toegewijd bestaan.”
Toch ziet Prins wegen om uit de verveling te geraken. Maar dan niet zoals Fukuyama die in zijn boek ’Het einde van de geschiedenis en de laatste mens’ beweert dat biotechnologische ontwikkelingen zich zo zullen ontwikkelen dat er smart drugs op de markt komen. Mensen gaan volgens Fukuyama door de drugs volledig tevreden en niet verveeld door het leven.
„Ik geloof daar niet in”, zegt Prins. „De verveling is niet een puur fysiologisch, maar ook vooral een existentieel probleem. Pillen en ook andere vormen van drugs werken slechts momentaan.”
De verveling kan volgens Prins beter bestreden worden door een andere houding aan te nemen waarbij de verveling wordt uitgehouden. „We moeten geduld opbrengen voor de dingen. Wanneer we vertraagd van de ene naar de ander plek gaan, kunnen we nog verrast worden door de dingen die we zien. Ik geloof in een verwijlen bij de dingen.”
Awee Prins: Uit Verveling, Klement, Kampen, 2007, ISBN 978 90 77070 994, blz. 438, 34,95 euro.