in memoriam aad nuis 1933-2007 / Literator in twee werelden
Aad Nuis, staatssecretaris cultuur en media in het Paars-I, viel op door zijn eruditie. De politicus, tevens literair criticus en publicist, is op 74-jarige leeftijd overleden.
’Amsterdammers, blijf zaterdag thuis’ stond er op het pamflet dat Aad Nuis met een stel vrienden in 1965 overal in die stad aanplakte. Prinses Beatrix zou er die dag haar verloofde, Claus von Amsberg, komen voorstellen.
Aad Nuis, in 1933 geboren in een gereformeerd Sliedrechts milieu, was rond 1965 onderdeel van een Amsterdamse antimonarchistische vriendenclub. Hij was in Rotterdam scholier geweest, in de jaren vijftig in Amsterdam student aan de politiek-sociale faculteit, had zijn militaire dienstplicht vervuld op Nieuw-Guinea en had ontwikkelingswerk gedaan op Jamaica – met zijn toenmalige echtgenote, Renate Rubinstein. Nu was hij een van die vele jonge doctorandussen die aan een universiteit wetenschappelijk medewerker werden. In Groningen werkte Nuis als polemoloog, in Amsterdam als politicoloog.
Later trok Nuis de kant van de literatuur uit, al zat hij als student al bij Propria Cures. In het weekblad Haagse Post schreef hij vanaf 1975 literatuurkritieken die faam genoten om hun leesbaarheid en mildheid, maar die nooit polemiek opriepen.
Sinds eind jaren zestig trok hij zich met Renate Rubinstein het lot aan van Friedrich Weinreb (1910-1988), een joodse econoom die beweerde tijdens de oorlog veel joden te hebben geholpen, maar die was veroordeeld omdat hij ze zou hebben verraden. Rubinstein en Nuis hielpen hem het autobiografische ’Collaboratie en verzet’ schrijven. W.F. Hermans geloofde niets van Weinreb en er ontstond een heftige polemiek. Drie decennia later, toen duidelijk was dat Weinreb inderdaad een leugenaar was en Nuis dat erkende, vond Nuis dat je zijn eerdere vertrouwen in Weinreb als een teken des tijds moest zien. In een tijd waarin de zelfgenoegzaamheid regeerde dat de meeste Nederlanders in de oorlog ’goed’ waren geweest, was ’Collaboratie en verzet’ volgens Nuis ’een doorbraak in het denken’, schreef hij in 1997 in Trouw.
Aad Nuis bewoog zich in twee werelden: die van de literatuur en de politiek. Als politicus was hij meer iemand voor de achtergrond. Hij werd wel snel actief in D66, maar vooral in dienende functies. De belangrijkste functie die hij vervulde was die van intellectuele sparringpartner van partijleider Hans van Mierlo. Nuis schreef Van Mierlo’s speech ’Een reden van bestaan’, waarmee Van Mierlo in 1986 zijn terugkeer naar de politiek markeerde. In de zes jaar in de bankjes van de Tweede Kamer viel Nuis op door eruditie, was hij een literator in de politiek, maar boekte hij geen grote resultaten. Het waren de tijden van de grote hervormingen in de sociale zekerheid. Politici die sociaal-economische onderwerpen voor hun rekening namen schitterden, en dat was niet zijn stiel.
Zijn belangrijkste periode brak aan nadat hij staatssecretaris voor cultuur en media werd in Paars-I. D66 behaalde een megaoverwinning bij de verkiezingen van 1994. De 24 zetels voor Van Mierlo, Nuis en hun medestanders vormden een breekijzer dat een kabinet zonder christen-democraten mogelijk maakte.
Nuis was, een unicum voor die post, staatssecretaris op een terrein waarop hij zelf professioneel actief was geweest. Het leverde hem een soort natuurlijk draagvlak op. Hij maakte zich sterk voor de vaste boekenprijs, bracht een architectuurnota uit en was geestelijk vader van de nieuwe inkomensvoorziening voor kunstenaars, de WIK. In plaats van de beruchte contraprestatie kwam er een bijstandsachtige uitkering voor kunstenaars.
In het mediabeleid kreeg hij te maken met de stroperigheid en onwrikbare omroeppolitieke standpunten van PvdA en CDA. Toch kreeg Nuis een aantal zaken voor elkaar. Hij privatiseerde het Nederlands Omroepproductie Bedrijf en gaf jongerenomroep BNN toegang tot het publieke bestel.
Maar het belangrijkste wapenfeit als staatssecretaris mediabeleid was volgens partijgenoot Bert Bakker de ontkoppeling van abonnees van een omroepblad en het lidmaatschap van een omroep. Bakker beschouwt het als de eerste, beslissende stap in de ontmanteling van de machtspositie van de omroepverenigingen in Hilversum.