In de buik van God

Het was de laatste zondag van het kerkelijk jaar, Eeuwigheidszondag, de dag dat wij in de kerk onze doden gedenken. Ik wist dat twee kinderen van de kinderkerk een vriendje hadden verloren. Verdronken, in Woerden, vlakbij zijn huis. Kosse heette hij. In die dienst zouden wij ook zijn naam noemen. Ik heb toen dit verhaal over Kosse aan de kinderen verteld:

NICO TER LINDEN

Het is vandaag een bijzondere dag. Vandaag denken wij aan de mensen die dit jaar zijn doodgegaan. Wij noemen hun namen. En wij zingen “Heer, herinner u de namen van hen die gestorven zijn.”

Er zijn dit jaar oude en minder oude mensen gestorven. Ook kinderen aan het begin van hun leven. Over één zo'n kindje gaat dit verhaal. Eén van jullie moeders heeft het mij verteld. Vrienden van die moeder hebben een kindje verloren. Het is verdronken, vlakbij hun huis. Groter verdriet kun je je niet voorstellen. De nacht nadat het jongetje, hij heette Kosse, was gestorven gierde het om het huis van de wind. Dat hadden die vader en moeder nog nooit zo gehoord. Alsof ook het huis kreunde van verdriet omdat Kosse er niet meer was.

De volgende morgen zaten ze aan het ontbijt. Ze keken naar buiten. Daar was de plek waar Kosse was verdronken. Vreemd, precies op die plaats stond een regenboog. Nog nooit eerder hadden zij daar op die plek een regenboog gezien. Maar toen stond er ineens wel een. Op die plek staat nu een boom. Die hebben ze daar geplant. Die groeit daar.

Om de ouders van Kosse een beetje te troosten, hebben de moeder en haar twee kinderen een klein boekje voor ze gemaakt. Het dochtertje van die moeder schreef er een versje in dat ze zelf had gedicht.

Onze lieve Kosse is dood, dan wordt je hart zo zwaar als lood,# je kunt er niets aan doen, maar nu geeft God hem zijn welterustenzoen.#

(Dat je er niets aan kunt doen, zette het meisje in haar versje omdat ze niet wilde, dat de vader en moeder van Kosse zich schuldig zouden voelen.)

Het zoontje van die moeder had in zijn avondgebed voor Kosse gebeden. De moeder schreef ook zijn woorden op in het boekje: “Lieve God, ik vind het heel erg dat Kosse is gegaan, maar hij zal het wel leuk bij u hebben. Als u zich sip voelt over hoe het in deze rotwereld toegaat, hoeft u maar naar Kosse te kijken om u op te vrolijken. Amen.”

De moeder heeft ook zelf een paar woorden in het boekje geschreven. Eerst wist ze niet goed wat, maar ineens herinnerde ze zich wat Kosse gezegd had toen hij vijfeneenhalf jaar oud was. Hij was aan het piekeren over hoe de dingen in elkaar zitten, maar na heel lang nadenken had hij het bedacht: “De hele wereld zit in de buik van God.”

De moeder heeft toen deze woorden in het kleine boekje geschreven:

Gewiegd in de buik van je moeder, gedragen op de armen van je vader,# gevallen . . . in de armen van God om gewiegd te worden in zijn buik.#

Dit was het verhaal dat ik op Eeuwigheidszondag aan de kinderen vertelde.

Ik zou de dienst voor geen goud willen missen. Er worden dan nogal wat tranen geplengd, en dat is goed. Geen betere plek om uit te huilen dan in de schoot van Moeder de kerk. Eens zullen ons de tranen van de ogen worden gewist, belooft het Goede Boek, maar voorlopig hebben we ze nog, je hoeft je er niet voor te schamen en het is mooi als je er ergens mee heen kan.

Ik wist dan ook niet wat ik zag toen ik een mij toegezonden kerkbode uit Friesland over die Eeuwigheidszondag las dat een herder en leraar die tranen dan liever vermijdt: “Om mensen pijn te besparen, worden de namen niet dan, maar hier genoemd.” Volgde een lijst van de gestorvenen.

Hoe zou zo'n man daar nu toch bij komen, dat je elkaar die pijn moet besparen? Je kunt toch niet om de pijn heen? Je moet er toch juist dóór? Smart is toch bij uitstek iets om te delen? En waar kan dat beter en veiliger dan in Gods huis? Waarom verbant hij de emoties naar de binnenkamer? Waarom ontneemt hij de mensen de troost van het gezamenlijk beleefde verdriet?

Ik nam mij voor mijn collega een brief te sturen, tot ik bedacht dat ik natuurlijk veel beter de mensen aan het woord zou kunnen laten die uit eigen ervaring kunnen spreken. In ons kerkekrantje vroeg ik daarom aan rouwenden mij te schrijven, hoe zij het noemen van de namen van hun geliefden hadden ervaren.

Een stapel brieven. Alle briefschrijvers bezwoeren mij het noemen van de namen niet achterwege te laten. Ze waren bang dat ik dat van plan was.

Wat citaten: “Het is goed voor een mens grote momenten van vreugde en verdriet te kunnen delen - het is niet goed dat een mens alleen zij.”

“Je naam, dat is het eerste dat op aarde tegen je wordt gezegd en je zult die naam je hele leven nog horen. En dat wil je ook graag. Dat betekent toch dat iemand je roept, dat iemand je nodig heeft, dat iemand aan je denkt. ( . . .) Als iemand niet meer van deze wereld is, gaat die naam nog meer voor je betekenen. Door die naam te blijven noemen, houd je die persoon en je liefde voor die persoon levend.”

“Hun namen worden genoemd, omdat hun leven kostbaar was en omdat zij nu geborgen zijn bij God. De naam wordt genoemd. Een steek in je hart is het. Maar ineens voel je ook vreugde: aan de doden wordt hier en nu recht gedaan en opnieuw wordt bevestigd dat deze mens geborgen is bij God. Ook je eigen angst komt even tot rust: ook jouw naam staat geschreven in de palm van Gods hand. De dagen er na draag je een kleine kostbaarheid bij je: de naam die klonk in de gemeente, in de kerk, terwijl jij daar stond, voor Gods aangezicht.”

“Ik denk dan aan zovele dierbaren die zijn voorgegaan. Samen vormen wij een gemeenschap van mensen. Mensen met een naam.”

“Een naam horen is zoveel meer dan een naam lezen. Vaders naam horen, in de kerk, in het dagelijks leven, betekent dat hij nog leeft onder de mensen.”

“Ik moet die zondag altijd huilen, maar ik verlang er ook steeds naar.”

Sommigen memoreren met dankbaarheid hun Trauerarbeit, de zware gesprekken, die wij voerden om te bezien of wij een dode die zondag zouden kunnen gedenken of dat het beter was daarvan af te zien. Want wanneer iemand niet in vrede maar in onvrede is gestorven, wanneer er unfinished business is, wanneer de verhouding beschadigd was en iedere hoop op verzoening door de onherroepelijke dood moest worden opgegeven, dan kan het na hard ploeteren, bidden en vloeken soms mogelijk zijn de naam van de gestorvene toch te noemen. Dat is dan bevrijdend. Wie niet goed begraven is, dat wisten de Indianen ook al, die gaat spoken. Het is daarom van groot belang dat wij een vader, een moeder, een levensgezel, een kind, echt kunnen loslaten en laten rusten - ook wanneer wij niet alleen met dankbaarheid, genegenheid en vreugde aan hen terugdenken, maar tevens met woede, rancune en bitterheid. Alleen dan kunnen wij ook zelf tot rust komen. Kortom, het waren allemaal getuigenissen die bevestigden wat we uit de pastoraal-psychologische handboeken natuurlijk allang wisten. Hopelijk dragen zij ertoe bij dat mijn Friese collega snel van de dwalingen zijns weegs terugkeert en dat anderen die onzin niet gaan verzinnen. Hij wil de mensen besparen wat hij hun nu net niet mag onthouden: de genade der tranen. Hij dempt de emoties in plaats van ze er te laten zijn, of, als ze onverhoopt verstopt zitten, ze voor het aangezicht des Heren weer te laten stromen. Zo maakt hij verboden gevoelens van, in ieder geval gevoelens die je maar beter in je binnenkamer uit. “Pijn moet je elkaar besparen, huilen doe je alleen”, is de ziekmakende flinkheid die hier wordt geleerd. Niet doen, dus. Namen noemen. En zingen: “Heer, herinner u de namen van hen die gestorven zijn.” Je kunt dat mooie lied ook in het Fries zingen: “Wol de deaden net ferjitte, lis har nammen yn't unthald.” Maar ook dan doe je er goed aan om dat niet ferjitte van de deaden vorm te geven door hun namen te noemen.

Maar de mooiste reactie die ik na Eeuwigheidszondag mocht ontvangen was van Thomas, het broertje van Kosse. Drie jaar is hij. Z'n moeder droeg hem op haar arm, toen ze samen met haar man na de dienst achterin de kerk een handje kwam geven. Ze waren speciaal uit Woerden gekomen. De Amsterdamse moeder samen met haar twee kinderen van onze kinderkerk dat boekje gemaakt had, stelde hen aan mij voor. Zij was het ook die meteen na thuiskomst die morgen even het kleine gesprekje dat Thomas en ik met elkaar voerden, heeft opgeschreven om het niet te vergeten:

“Hoe heet jij?” “Ik heet Nico.”# “En nog meer?”# “Ter Linden.”# “Jij bent dominee, hè?” “Ja. En hoe heet jij?”#

Thomas Pieters. Kosse woonde bij ons. Maar nu is hij dood.” “Ja, hij is dood.” “Het is goed wat jij zei over Kosse.”#

Wilt u iets delen met Trouw?

Tip hier onze journalisten

Op alle verhalen van Trouw rust uiteraard copyright.
Wil je tekst overnemen of een video(fragment), foto of illustratie gebruiken, mail dan naar copyright@trouw.nl.
© 2023 DPG Media B.V. - alle rechten voorbehouden