'Ik mag evenmin voor Baül knielen als u'

Eind '44 hield De Standaard 'tot nader order' op te verschijnen. Tot nader order werd definitief, want De Standaard hield op te bestaan. Niet zozeer door de inhoud was de krant tijdens de oorlog fout, als wel door het simpele feit dat de redactie besloot door te gaan. Een weinig principiële houding die de krant in eigen, anti-revolutionaire kring, niet in dank is afgenomen.

RUUD VERDONCK

Dat De Standaard direct na de oorlog niet zou verschijnen, stond toen al vast. Op grond van het eerste Tijdelijk Persbesluit, dat de regering in Londen in 1944 nam, kregen alle kranten die na 1 januari 1943 waren doorgegaan voor direct na de bevrijding een verschijningsverbod opgelegd. Dat De Standaard niet kòn verschijnen, was ook vrij snel duidelijk. Op de dag van de bevrijding verbraken medewerkers van het tot dan toe illegale Trouw de sloten van de kantoren van N.V. Dagblad en Drukkerij De Standaard aan Nieuwe Zijds Voorburgwal in Amsterdam en namen het pand in bezit.

Het tweede Tijdelijk Persbesluit voorzag na de bevrijding van het zuiden in de na-oorlogse zuivering. Maar die deed er door alle ontwikkelingen voor De Standaard nauwelijks meer toe. Directeur G. C. de Vlugt werd uiteindelijk in 1947 voor een half jaar uit zijn functie gezet. De laatste (plaatsvervangend) hoofdredacteur H. Burger werd slechts voor één maand geschorst. In vergelijking met andere uitspraken waren dat zeer milde vonnissen, die veel zeggen over het kaliber van De Standaard als 'foute' krant.

Langs de meetlat van na de oorlog was De Standaard simpelweg fout, toen de krant ook na 1 januari '43 bleef verschijnen. Maar al voor die dag werd in kringen van de Anti Revolutionaire-partij gemeend, dat de krant meteen na het uitbreken van de oorlog had moeten verdwijnen, zoals het Friesch Dagblad, uit vrije wil. Die datum van nieuwjaarsdag '43 is vrij willekeurig gekozen: maar in die tijd ongeveer moest het iedereen wel duidelijk zijn wat het ware gezicht van de Duitsers was. De jodenvervolging was in volle gang, er werd op het verzet gejaagd, arbeidskrachten werden naar Duitsland gedwongen, wie naast het pad der aanpassing liep riskeerde z'n leven.

Toch, het Londense besluit maakte weinig indruk. Welgeteld één krant, het Limburgs Dagblad, staakte januari '43 de verschijning. Er kwamen half dat jaar nog ruim vijftig verschillende dagbladen uit in Nederland - vele daarvan een halve eeuw later gerespecteerd en zelden lastiggevallen over het verleden. Medio '43 hadden de kranten een gezamenlijk abonnee-aantal van iets meer dan twee miljoen.

De belangrijkste kritiek op De Standaard kwam tijdens de oorlog al uit eigen kamp en betrof vooral het feit dàt De Standaard uit bleef komen, niet zozeer wat de krant dan allemaal voor fouts doorgaf. Al op 22 februari 1941 publiceerde Vrij Nederland, waar in '43 Trouw zich uit afsplitste, het openingsartikel: 'De zondeval van De Standaard'. Daarin werd de krant verweten “zich al evenzeer om de Mammon te bekommeren als welk ander liberaal blad ook uit oude tijd.”

Vrij Nederland veroordeelde artikelen van een der redacteuren van De Standaard over de Winterhulp, maar reikte tegelijk aan, dat het hier niet een foute maar een naïeve journalist betrof. En het blad signaleerde ook, dat de hoofdredactie geruime tijd prijzenswaardige, eigenzinnige commentaren bleef publiceren. Maar inmiddels was hoofdredacteur en oud-premier dr. H. Colijn opgestapt en was de NSB'er Max Blokzijl als 'Verwalter' bij De Standaard aangesteld. Daarmee was de maat vol: Colijn had in zijn afscheidsstuk de lezers moeten oproepen hun abonnement op te zeggen.

In '43 vroeg Trouw in het derde nummer zich af, 'hoe is het bestaanbaar' dat De Standaard nog verschijnt. “Inderdaad, die vraag is gewettigd, maar dan niet met het gezicht naar de bezetter gericht, maar tot hen, die eens kloek en moedig en met trots zich Anti-Revolutionair hebben genoemd. Hoe is het mogelijk. De Standaard is er nog, maar als een gelijkgeschakeld apparaat in handen van de Nationaal-Socialisten en de Duitsers. Als de leiders van de partij, die vroeger in haar kolommen zo fier tegen despotisme gestreden hebben, dat nog eens konden zien, zouden ze met bloedend hart vragen: Hoe is het mogelijk? De Standaard is er nog.”

De verwijtende toon van Trouw, niet boos maar verdrietig, had natuurlijk alles te maken met het feit, dat beide uit hetzelfde nest kwamen. Oprichters van Trouw als A.R.-bestuurder Jan Schouten en dr. J. A. H. J. S. Bruins Slot stonden voor de oorlog De Standaard zeer na. De laatste, toen burgemeester van Adorp, schreef tot mei '40 soms hoofdartikelen. De eerste was opvolger van Colijn als voorzitter van het centraal comité van de A.R., dat in De Standaard een partijkrant had. Schouten was ook aandeelhouder.

Beiden wisten hoe de vlag erbij hing. Ze hadden in '40 een vergadering, onder voorzitterschap van Colijn, bijgewoond, waar over de toekomst van De Standaard gesproken werd. Bruins Slot schreef later in zijn memoires '... en ik was gelukkig', dat, 'hoofdzakelijk op het financieel-economisch argument', door Colijn verdedigd, besloten werd De Standaard voort te zetten. Bruins Slot wilde daarin niet meedoen: “Afgezien van alle posities en status, ik mag evenmin voor Baül knielen als u.”

Trouw werd mede opgericht als het goede alternatief voor De Standaard. Wat niet wil zeggen dat de inhoud van De Standaard flagrant fout was. Trouwens, vóór de oorlog uitbrak, schatte De Standaard de situatie ook niet altijd even verantwoord in. Weliswaar werd de Kristallnacht veroordeeld, maar de krant dacht wel te begrijpen waar de volkswoede vandaan kwam: daar “de praktijk der kleine en groote Joodsche woekeraars diepe verbittering wekte bij de eenvoudige burgerij.” En de krant constateerde dat het joodse volk door de verwerping van Christus 'deze ontzaggelijke zware vloek' over zichzelf had afgeroepen. Dat was toen nog óók De Standaard van de A.R., van Colijn, van Schouten en Bruins Slot.

Misschien heeft De Standaard van alle kranten die bleven verschijnen tijdens de oorlog wel het meest geworsteld met andere dan puur commerciële redenen van voortbestaan. Kijk maar naar de gevolgen.

Daar was chef-redacteur en later hoofdredacteur 'T. Cnossen, De Purmer' (de bezetter wilde de personalia van verantwoordelijke redacteur en drukker op de voorpagina hebben), die zich er steeds op beriep het erfgoed der vaderen te willen verdedigen en die in '43 door de bezetter werd geschrapt uit het journalistenregister, zijn hoofdredacteurschap moest opgeven en daar bij de perszuivering amper een maand schorsing aan overhield. Daar waren ook de maatregelen van de Duitsers tegen De Standaard: de krant kreeg al in '40 voor twee maanden een verschijningsverbod opgelegd, de krant kreeg Max Blokzijl op het dak geschoven, de krant werd in '43 door de bezetter 'vanwege de papierschaarste' teruggedrongen tot een dun weekblad. En de krant moest op last van hogerhand tenslotte de verschijning geheel staken. Dat kan niet het rapport zijn van een zwaar foute krant.

Op dat laatste moment, december '44, had De Standaard een oplage van nog maar 19.325 - eind '39 waren dat er 26.685. En De Standaard, in de jaren dertig financieel gesproken niet slecht lopend, leed in de oorlogsjaren zware verliezen, vooral bij gebrek aan voldoende advertenties. De aandelen van NV Dagblad en Drukkerij De Standaard waren in handen van kleine aandeelhouders van A.R.-huize, die ongeacht hun pakket, een gelijk stemrecht hadden. Achteraf de hele situatie overziend, hadden zij in '45 waarschijnlijk ook voor Trouw gekozen.

Maar die keuze was er niet, want De Standaard bleef tijdens de oorlog maar verschijnen, de ondergang tegemoet. 'Tot walgens toe', schreef Trouw in april '43, vullen de kranten hun kolommen met de voorgeschreven propaganda, de gedwongen mededelingen en de verplichte verslagen van NSB-bijeenkomsten. Maar wie De Standaard tussen mei '40 en december '44 erop naslaat, moet toegeven, dat de krant ondanks Blokzijl geen verheerlijker van de nazi-idealen of enkele daarvan was. De Standaard oogt gaandeweg als een vlakke, vermoeide krant, die het bijna uitroept nog slechts als een verplicht nummer, verdediger van alleen het tastbaar erfgoed der vaderen te verschijnen.

“Wij weten, dat er verscheidene, waarlijk niet slechte vaderlanders zijn, die daar anders over gedacht hebben”, schrijft Trouw in oktober '43 weer over het blijven bestaan van De Standaard. “Die meenden dat een blad als De Standaard, ook als het veel slikte, als onpolitiek christelijk gezinsblad - de familieadvertenties, nietwaar? - voor kerkelijke berichtgeving, voor nieuws en voor de distributiebonnen van waarde zou kunnen blijken, vooral omdat ons in deze tijd toch al zoveel kwam te ontvallen. Wij gelooven, wij hebben dat reeds meer gezegd, dat dit principieel fout is. Wij willen het betrekkelijk goede van De Standaard niet ontkennen, zelfs nu niet. Maar het heeft dat betrekkelijk goede alleen kunnen doen, doordat het eerst het volstrekt verkeerde deed.”

'Waarlijk niet slechte vaderlanders.' Trouw doelt hier op Colijn, die inmiddels door de Duitsers in verplichte ballingschap was geplaatst. Colijn had na mei '40 aanvankelijk gehoopt dat er nog sprake zou kunnen zijn van samenwerking met de Duitsers. Zoals de Nederlandsche Unie van onder anderen prof. dr. J. de Quay, na de oorlog toch nog eens aangewezen als minister-president, dat ook hoopte. In '40 schreef Colijn zijn brochure 'Op de grens van twee werelden', waarin hij de Duitse aanwezigheid als een voldongen feit aanvaardde en pleitte voor goedwillende samenwerking. Na felle kritiek in eigen kring en nadat De Standaard vanwege kritiek op de Duitsers het eerste verschijningsverbod had gekregen, herzag Colijn zijn wat al te snelle en sombere mening en werd alsnog een van de grondleggers van het verzet, zoals hij later werd genoemd.

Toen Colijn besloot te vertrekken, ging De Standaard na onderling directioneel en redactioneel overleg verder. Precies één redacteur stapte op toen Blokzijl werd aangesteld. Dat is de grootste fout geweest van De Standaard, die de krant vooral in eigen kring, door Trouw, werd ingepeperd. Toen medio mei '44 het vlugschrift 'Wachter, wat is er van de nacht?' verscheen, waarin een onbekende schrijver (het is niet Colijn, benadrukte Trouw, maar wel iemand uit de omgeving van De Standaard) de aanvallen van Trouw op De Standaard een 'symptoom van de verzwakking der Christelijke moraal' noemde, karakteriseerde het illegale Trouw de legale De Standaard: “Wij hebben de Standaard steeds geargumenteerd bestreden. Wij hebben nimmer eenig lid der redactie op eenige wijze persoonlijk gekwalificeerd. Wanneer de schrijver van het geschriftje dan ook voortvaart en beschrijft hoe Cnossen tegenover leidinggevende Duitsers en NSB-ers met ongeschokte moed getuigenis heeft gegeven van de door hem beleden anti-revolutionaire beginselen en dat hem als gevolg daarvan de uitoefening van het beroep van journalist kort geleden is verboden, dan willen wij daarop zeggen: Wij hebben persoonlijk de moed van de heer Cnossen nimmer in het geding gebracht. Wij zijn ook overtuigd dat het geen gebrek aan moed geweest is die de Standaard heeft gebracht tot zijn huidigen beklagenswaardigen staat. Het is veel erger geweest. Er is bij de redactie van de Standaard openbaar geworden een naar onze mening totaal verkeerd inzicht in de principieele houding die belijdende Christenen en dus ook redacteuren van de Standaard in dezen tijd betaamt. Daardoor heeft de Standaard in bezettingstijd zijn lezers verkeerde dingen gepredikt. Voorts is het beleid van de Standaard te zeer gericht geweest op het behoud van het blad. Deze taktiek was niet beheerscht door beginselen, die wij juist in deze tijd van fellen geestelijk strijd, in dezen godsdienstoorlog zoo broodnodig hebben.”

Na de oorlog was De Standaard kansloos. Weliswaar vocht T. Cnossen door, stichtte hij het weekblad De Standaard en bleef hij Trouw scherp verwijten er vandoor te zijn gegaan met zijn erfgoed der vaderen, maar hij had zijn achterban, óók zijn aandeelhouders, toen al verspeeld. Door het einde van de oorlog, niet door de afloop ervan, en vanwege het feit dat het voormalige illegale Trouw bovengronds groeide, werd De Standaard het treurigste soort van 'foute' krant: een die niet eens meer terugkeert.

Wilt u iets delen met Trouw?

Tip hier onze journalisten

Op alle verhalen van Trouw rust uiteraard copyright.
Wil je tekst overnemen of een video(fragment), foto of illustratie gebruiken, mail dan naar copyright@trouw.nl.
© 2023 DPG Media B.V. - alle rechten voorbehouden