column
'Ik ben het zat dat gruwelijke valpartijen de Tour bepalen'
En weer is het een spurtersdag als vanouds. Twee renners vooruit, het peloton er achteraan. Rustig tempo, tot het laatste uur, een sprint en Marcel Kittel wint. Niks bijzonders. Saai, zullen veel mensen zelfs zeggen.
Je zou van de weeromstuit vergeten dat er inmiddels een behoorlijk uitgedund peloton door Frankrijk rijdt. Heel wat mannen die tot zondag nog smaakmaker waren, zitten nu thuis op de bank.
Slechts ingezwachtelde lichaamsdelen, af en toe close-up in beeld, herinneren aan het slagveld dat is geweest. Als kijker voel je de pijn niet, maar reken maar dat heel wat renners God op hun korstige knieën danken dat er niet opnieuw een bergetappe op het programma stond.
Om afvallers wordt niet lang getreurd, de Tour gaat verder, Parijs is nog ver. Toch dwalen mijn gedachten af naar al die gebroken botten. De verdwaasde blik in Geraint Thomas’ ogen: zo rij je nog in de gele trui, en zo lig je met een kapot sleutelbeen op de grond. De kromgetrokken Robert Gesink, van bijna-winnaar naar uitvaller in nog geen vierentwintig uur.
Richie Porte, geen fan van dalen, die van de stress een bochtje oversloeg. En Daniel Martin. Laten we hem niet vergeten. Hij fietst nog, maar ik vraag me echt af hoe. Porte vloog met een snelheid van rond de zeventig tegen hem aan. Zeventig kilometer per uur! En hij stapte gewoon weer op.
Krijgt u of ik een ongeluk met vijftig of sneller, dan gaan we volgens protocol als traumapatiënt naar het ziekenhuis. Door alle scans, alles wordt gecheckt. Dan Martin fietste verder, ogenschijnlijk ongeschonden. Maar aan zijn helm viel na de etappe af te lezen hoe hard een bergwand is – zijn lichaam kan dus niet anders dan een verzameling kneuzingen zijn.
Die renners zijn gek, hoor ik u zeggen. De organisatie is niet goed wijs, hoorde ik ook veel. Renners die zelf toegaven dat ze het te gevaarlijk vonden, werden uitgejouwd. “Watjes.” “Jankerds.” “Fiets dan niet.” “Hallo, je wordt er gewoon dik voor betaald.” Vallen hoort erbij. Ik weet het, maar ik weet het ook zo net nog niet. Motorrijders dalen doorgaans dik ingepakt met dezelfde snelheid bergen af. BMX’ers dragen bodyprotectors als ze racen. Snowboarders storten zich in hun wedstrijden ook volledig beschermd richting het dal.
Maar wielrenners? Een lapje lycra is meer dan genoeg. De sport is oud, de traditie groot. Een helm werd tot voor kort zelfs nog bespot. Intussen zijn de belangen ontzettend groot. De afdaling van de Mont du Chat, was dat nou nodig, vroeg Bauke Mollema zich af. Er zijn zoveel bergen hier in Frankrijk, zoveel breder en beter te befietsen. Waarom koos de ASO nu juist hiervoor? Het ligt ook absoluut aan de renners zelf. In de generale Tour-repetitie, de Dauphiné, gebeurden er geen ongelukken in de afdaling van dezelfde berg.
Maar in de Tour fietst iedereen meer op het scherpst van de snede – of er dus net overheen. Laat ze dan zelf eens rustig aan doen, is ook een veelgehoord geluid. Dat kun je van de renners niet verwachten; een peloton is immers geen collectief. Er is er altijd wel iemand die sneller, harder en risicovoller wil.
Nee, ik denk dat maatregelen van boven moeten komen. En wat mij betreft komen ze snel. Want ik ben er wel een beetje zat van dat de koers waar iedereen maanden naar uitkijkt niet door een sportieve strijd, maar door gruwelijke valpartijen tot een ontknoping komt.