IJssellinie tussen Deventer en Olst had Russische opmars moeten stuiten.
We kunnen het ons eigenlijk niet meer voorstellen: het landschap onder water laten lopen om de opmars van de vijand te stuiten. Toch scheelde het 44 jaar geleden in het oosten van Nederland, op het hoogtepunt van de Koude Oorlog, maar weinig.
Tijdens de Cuba-crisis, in 1962, werd in Nederland de eerste fase van het zogeheten inundatieplan uitgevoerd: doordat de sluizen in de Afsluitdijk werden gesloten, steeg het water in de IJssel. De uiterwaarden stroomden vol, riolen in Deventer, Zutphen en Zwolle liepen over.
Het was de voorbode van een opzettelijke overstroming. Van IJsselmuiden bij Kampen tot de Ooijpolder bij Nijmegen, over een lengte van 120 kilometer, zou een strook land van drie tot vijftien kilometer breed onder water lopen; te diep om doorheen te waden en te ondiep om met schepen te bevaren.
Zover kwam het gelukkig niet. Uiteindelijk kwamen sovjetleider Nikita Chroesjtsjov en de Amerikaanse president John F. Kennedy tot een akkoord; de Russische schepen met raketten voor Cuba maakten rechtsomkeert en de dreiging luwde. Een jaar later besloot de Nederlandse regering de IJssellinie, die de Randstad had moeten beschermen tegen een Russische opmars, op te heffen.
Tien jaar eerder, in 1953, was de IJssellinie opgeleverd. In twee jaar tijd en voor een slordige honderd miljoen gulden waren drie drijvende stuwen in de Waal, de Nederrijn en de IJssel gebouwd, plus veertien inlaatwerken in de IJssel, een commandobunker en een hospitaalbunker op landgoed De Haere bij Olst. Ook waren op acht plaatsen voorzieningen aangebracht om de IJsseldijk op te blazen en tientallen bunkers en kazematten - meestal door de geallieerden na de oorlog achtergelaten Shermantanks - ingegraven.
De stuwen bestonden uit twee pijlerdammen afgesloten met een landhoofd, waartussen een caisson tot zinken kon worden gebracht. In geval van nood kon men de Waal bij Nijmegen en de Nederrijn bij Arnhem afsluiten, waardoor al het water dat Nederland bij Spijk (destijds dacht men nog bij Lobith) binnenkomt naar de IJssel zou stromen.
De IJssellinie was een geheime operatie, bedacht door toenmalig kapitein J.C.E. Haex (1911-2002), destijds notulist bij de Generale Staf, die zich zorgen maakte over de strategie van de Amerikanen en de Engelsen om het vasteland van Europa aan het Rode Leger prijs te geven wanneer de Russen eenmaal de Rijn zouden zijn overgestoken. Het Nederlandse leger was immers simply unfit for battle, zoals generaal Montgomery het uitdrukte.
Echt nieuw was het plan van Haex niet. Ruim twee eeuwen eerder liet Menno van Coehoorn, oppervestingbouwer van de Republiek der Verenigde Nederlanden, dammen leggen in de drie rivieren om te voorkomen dat de vijand bij lage waterstand makkelijk zou oversteken. Belangrijk voor Haex was het de bevolking onwetend te houden. Dat was niet moeilijk, want zo kort na de Tweede Wereldoorlog ging veiligheid boven alles en in het begin van de Koude Oorlog was de behoefte aan openheid van bestuur nog niet zo groot als tijdens de debatten over de kruisraketten begin jaren tachtig.
Alleen de burgemeesters van gemeenten langs de IJssel waren op de hoogte en zij piekerden zich suf over de evacuatie van een kleine half miljoen mensen, die, als de nood aan de man was, in allerijl voor het wassende water zouden moeten vluchten. “De inundaties waren beslist niet bedoeld om mensen uit hun huizen te verjagen, maar om een vijand tegen te houden“, verklaarde Haex, inmiddels luitenant-generaal in ruste, in 1994 in het Deventer Dagblad.
Ruim dertig jaar eerder had Haex zelf, als staatssecretaris van defensie in het kabinet Marijnen, 'zonder pijn' opdracht gegeven tot ontmanteling van de IJssellinie. Al eind jaren vijftig was de Europese verdedigingslinie in oostelijke richting verschoven richting Weser, dankzij de toetreding van Duitsland tot de Navo (in 1955) en de vorming van de Bundeswehr. Na de Cuba-crisis was de mogelijkheid van inundatie definitief overbodig.
Van de IJssellinie is weinig meer over. In de polder Meinerswijk bij Arnhem prijkt nog een pijlerdam en in de Ooijpolder bij Nijmegen staat bij de resten van een landhoofd een informatiebord. De meeste herinneringen zijn te vinden op landgoed De Haere bij Olst, waar een wandeling van een uur is uitgezet langs enkele bunkers en kazematten. Hier is ook het IJsselliniemuseum. En sinds november vorig jaar is bij De Haere, onder het nieuwe fietspad, naast de N337 tussen Deventer en Olst, een inlaatwerk te zien. Deze vierdeurssluis, die in militaire kring bekendstond als 'kunstwerk 2313', is tijdens de aanleg van het fietspad op verzoek van de Stichting IJssellinie gerestaureerd, met subsidie van de provincie Overijssel en de Europese Unie.
Om er te komen fietsen we van station Deventer via de Diepenveenseweg naar de N337 en daarlangs richting Olst. Na de wandeling op het landgoed, rijden we verder naar Olst, daar met het veerpontje over de IJssel naar Welsum, waar ook nog een inlaatwerk in de weilanden verstopt zit. Over de IJsseldijk terug naar Deventer passeren we net voor Terwolde het stoomgemaal Baron van der Feltz. Terug in Deventer rijden we onder de spoorbrug door. Wie wil kan met een bocht de brug op en meteen naar het station, maar leuker is het om even door het park naast de Welle te fietsen tot aan het IJsselhotel, dat momenteel wordt gerenoveerd. Daar onder de Rijksstraatweg door, die vervolgens met de fiets aan de hand opklimmen, de brug over en bij de verkeerslichten linksaf, achter de Bergkerk langs naar de Brink. Dan staan we opeens midden in de historische kern van Hanzestad Deventer.