Iemand heeft de postzegels geplakt en de bom gepost
De Zuidafrikaanse anglicaanse priester Michael Lapsley was een van de laatste slachtoffers van Zuid-Afrika's geweld buiten de landsgrenzen. Twee dagen voor de eerste ontmoeting tussen de Zuidafrikaanse regering en het ANC in Groote Schuur (30 april 1990) ontplofte in zijn handen een bom die verstopt was in twee theologische tijdschriften. De lectuur was hem vanuit Zuid-Afrika toegezonden. Lapsley die lid is van het ANC, werd in 1976 gedwongen Zuid-Afrika te verlaten en woonde op het moment van de aanslag in de Zimbabweaanse hoofdstad Harare.
Drie jaar na de bom is Lapsley fysiek zwaar gehandicapt, maar geestelijk ongebroken. In de explosie verloor hij beide onderarmen en een oog. Met twee haken op de plaats van zijn handen en een kunstoog woont de politiek geengageerde priester weer in Zuid-Afrika. Na veel plastische chirurgie is zijn gezicht weer toonbaar, maar bij het weerzien moet ik wel wat wegslikken.
Lapsley is door de Anglicaanse kerk als pastor aangesteld in een traumacentrum voor slachtoffers van geweld in Kaapstad, Cowley House, dat binnenkort zijn deuren opent. Cowley House was tot een jaar geleden de plek waar de kerk de vrijgelaten politieke gevangenen van Robbeneiland opving. Nu wordt er medische en psychiatrische hulp geboden worden aan de zeer velen die hulp nodig hebben na ervaring van marteling, eenzame opsluiting, ballingschap en geweldssituaties.
Na de aanslag werd Lapsley opgenomen in een ziekenhuis in Harare en ging daarna naar Australie voor verdere behandeling en revalidatie. Volgens de doktoren zou het wel twee jaar gaan duren voor hij hersteld zou zijn. Lapsley: "Na zeven maanden was ik al weer terug in Zimbabwe en kon min of meer mijn leven weer opnemen. De kwaliteit van de medische hulp die ik kreeg was voortreffelijk, maar het was vooral de aandacht en de zorg die aan mij besteed werd, waardoor ik zo snel weer op de been was. Door die bombrief was ik het letterlijke brandpunt van het kwaad geworden. Maar in de reacties van mensen vanuit heel de wereld werd ik het brandpunt van liefde en heelheid die mensen ook in zich hebben. Mensen kunnen zorgzaam en op elkaar bedacht zijn en werkelijk bekommerd om een ander."
Lapsley bleef bij bewustzijn in de explosie: "Het was een gevoel van kruisiging, maar ik voelde me niet door God verlaten, geen moment.
God en gelovige mensen maakten het mij mogelijk om van die aanslag 'verlost' te raken, om leven uit dood te halen en goed uit kwaad te halen. Mijn handicap geeft me zelfs mogelijkheden in mijn pastoraat die 'gezonde' mensen niet hebben."
Niet lang na de aanslag werd Lapsley gebeld met de vraag of hij zou willen komen werken in een traumacentrum voor slachtoffers van geweld. "Dat was een geweldig telefoontje. Tot dan toe werd mij voortdurend voorgehouden dat ik, als gevolg van de lichamelijke en psychische schade die ik had opgelopen, tot een heleboel dingen niet meer in staat zou zijn. Maar nu kwam iemand mij vertellen wat ik wel zou kunnen doen, juist door en met die ervaring."
Vastgeklampt
Op de vraag of hij veranderd is door de aanslag begint hij te glimlachen: "Mensen die mij al jaren kennen zeggen dat ik milder geworden ben. Maar ook mijn geloof is veranderd. Toen, op het dieptepunt na de bom heb ik mij vastgeklampt aan de psalmen. 'God is mij een schuilplaats,' die regel uit Psalm 62, daar hing ik aan en aan niets anders. De spiritualiteit in mijn geloofsleven is sterker en belangrijker geworden. Ik geloof in Gods geest die die hoop geeft in mijn leven en in al die gebeukte en gebroken mensen in dit land."
Alles is voor Lapsley politiek, maar na de bom is politiek niet meer alles: "Andere waarden in het leven dan de politieke strijd die voorheen voorrang had, komen nu naar boven. Ik sta mij, meer dan voorheen, ook plezierige dingen toe."
"Mijn theologische inzichten zijn verschoven, misschien moet ik zeggen, gentegreerd: geloof en leven, leven en politieke strijd, het zijn geen los van elkaar staande noties meer. Christenen aan de rechterzijde in de maatschappij zeggen vaak dat geloven bestaat uit het onderhouden van een persoonlijke relatie met Christus en dat je politiek moet overlaten aan politici, want het gaat toch vooral om jouw band met Christus. Christenen ter linkerzijde zijn geneigd te zeggen dat in eerste instantie de maatschappij veranderd moet worden en dat het persoonlijk geloofsleven vooral persoonlijk moet blijven. Beide posities zijn onhoudbaar. Apartheid is een stelsel van wetten, een ideologie, maar dat systeem heeft de hoofden en harten van de mensen geraakt en aangetast. Het systeem is nu aan het veranderen, maar dat zegt nog niets over de individu die aangetast is door dat systeem. Je zult dus verder moeten gaan, dan de verandering van het systeem. Je mag dat van mij holistisch noemen, maar we zijn nog niet half begonnen. Bevrijding moet slaan op het hele menselijk leven, met alle aspecten daarvan.
Zachtmoedig en medelijdend, zo willen we betrokken zijn bij de opbouw van een rechtvaardige en democratische samenleving. Zo moeten wij de nieuwe regering tegemoet treden.
Schoon water, huisvesting, werkgelegenheid en fatsoenlijk onderwijs dat is wat wij voor al onze mensen vragen."
De aanslag heeft Lapsley heel sterk bij zichzelf bepaald: "Als je slachtoffer bent geworden, moet jij dat op de een of andere manier verwerken. Jouw ervaring is die van duizenden, maar ik werd opgeblazen, ik ben m'n armen kwijt, mijn trommelvliezen zijn gescheurd en mijn halve lijf is verbrand. Maar je kunt er niet in je eentje door heenkomen. Er is voor mij gebeden, er werd voor mij gezorgd; het heeft een helende kracht gehad. Dat heeft de weg geopend waardoor ik nu anderen helend terzijde kan staan."
Vergeving
"Een aanslag op je leven slaat je naar de wortels van je bestaan, van je geloof. Jezus bad aan het kruis: 'Vader vergeef het hun, want zij weten niet wat zij doen.' Maar moet ik bidden: Vader vergeef hun, want zij wisten precies wat zij deden? - die bom was bedoeld om mij te doden. En dat is voor mij de illustratie bij mijn stelling dat apartheid een theologie van de dood is. Want het was geloof dat mensen motiveerde dit soort dingen te doen.
Kun je mensen vergeven die daar niet op uit zijn? Of mensen die zichzelf vergeven door hun wetgeving van algemeen pardon?"
Na de vraag of hij de daders heeft vergeven valt Lapsley even stil: "Niemand heeft mij daarom gevraagd. Terwijl er iemand moet zijn geweest die de explosieven uitgezocht heeft. Iemand heeft het etiket met mijn naam en adres zitten typen. Iemand heeft de postzegels geplakt. Iemand heeft de bom gepost.
Het begrip 'vergeving' moet in dit land opnieuw doordacht worden door slachtoffers, daders en toeschouwers. Zonder vergeving komen we niet verder, maar zonder vergeten evenmin. Het verleden begraven, zal de wonden niet doen helen, de frustraties niet doen verdwijnen. Zand erover is in elk geval geen oplossing. We moeten over vergeving praten, wat dat is, hoe dat moet. Het alternatief is een samenleving die net zo gespleten blijft als die nu is."
Lapsley is dankbaar voor de opstelling van Mandela en andere nationale leiders: "Zo totaal anders als wij in de geschiedenis van apartheid met het accent op rassentegenstellingen en verdeeldheid hebben ervaren."
Zou je de daders van de aanslag willen ontmoeten?
"Na de bom heb ik mijzelf onder handen moeten nemen. Als ik geobsedeerd zou raken met het zoeken van de daders, zou het mijn leven verwoesten en dan hadden ze hun doel toch nog bereikt. Dan zou mijn leven toch nog door hen bepaald worden. Ja, ik ben geinteresseerd in de afzenders, dat wel, maar mijn leven is er niet op gericht. Ik ben nu vrij en weiger mezelf door hen te laten vangen in mijn wraakgevoelens.
Ik ken overlevenden of familieleden van slachtoffers wier leven bepaald wordt door het zoeken naar de verantwoordelijken. Wat doet het hen? Ze worden er door opgegeten. Zo zijn er zo verschrikkelijk veel mensen die vanuit de haat leven. Dat is wat meer dan veertig jaar apartheid ons heeft opgeleverd."
Humor heeft Lapsley nog steeds. Als wij 's avonds bespreken waar wij gaan eten laat ik de keuze van het restaurant aan hem over met de wat ondoordachte woorden: "Ik ben in jouw handen." Lapsley draait zich om en vraagt met pretogen of ik dat wel zeker weet. . .