Huub van der Lubbe

Huub van der Lubbe (Amsterdam, 1953) is zanger, dichter en acteur. Al meer dan twintig jaar is hij de voorman van een van de meest succesvolle bands van Nederland: De Dijk. Onlangs verscheen bij uitgeverij Nijgh en Van Ditmar de bundel 'Geregeld leven', het vervolg op 'Melkboer met de blues', waarin liedteksten voor De Dijk en anderen, maar ook de gedichten zijn opgenomen die Van der Lubbe schreef voor zijn dichtclub Concordia.

door Arjan Visser

1.Gij zult de here uw god aanbidden en hem liefhebben met geheel uw hart, geheel uw ziel en met al uw krachten

,,Tot mijn twaalfde had ik een directe lijn met God. Alles wat mij in verwarring bracht, heb ik, in gedachten, bij Hem gecheckt. 'God, als ik op zondag geen geld mag verdienen, hoe kan ik dan ooit een profvoetballer worden?' Kon ik misschien, net als onze voetballende ijsco-boer -die vast en zeker katholiek was- compensatie krijgen van de paus? Zo lang ik die vragen aan God voorlegde, was er tenminste nog van alles mogelijk; als ik het aan pater Broerse moest vragen zou het antwoord toch maar afwijzend zijn.''

,,Ik heb ook lange tijd gedacht dat ik een roeping had om priester te worden. Ik wou helemaal niet, maar goed, wat moet je, als je denkt de stem van God te horen? Aan het eind van de lagere school werd het dilemma opgelost. Een van mijn vriendjes ging naar het seminarie en zijn ouders hadden mij gevraagd of ik mee wilde als ze hem voor het eerst naar Westerveld brachten. Dat wilde ik wel. Ik zag de zaaltjes en het kamertje dat hem werd toegewezen. Het zag er allemaal zo deprimerend uit dat ik dacht: als God goedertieren is, doet hij mij dit niet aan! Dit kan God niet voor mij in petto hebben. Ik heb het Hem gevraagd en hij gaf mij gelijk. Dit was niet de bedoeling. Ik was niet langer geroepen.''

,,Toen ik, zo rond mijn veertiende, in een bandje begon te spelen, dreef ik langzaam maar zeker weg uit de kerk. We speelden wel mee in de beat-mis, maar ik voelde mij steeds minder met het geloof verbonden. De dialoog tussen God en mij verstomde. Dat wil zeggen: er kwam een interne dialoog voor in de plaats. Ik ging zelf bepalen wat wel of niet deugde. Er kwam een einde aan het conflict. Ik was zelf God geworden.''

2.Gij zult de naam van de heer uw god niet zonder eerbied gebruiken

,,Mijn vader zong in het kerkkoor en wij mochten soms met hem mee. Daar boven, waar het koor stond, waren ze eigen baas. Zij hoefden aan al die rituelen -knielen, bidden, opstaan- niet mee te doen want wie zong, bad dubbel. Mooi hè? Wie zingt, bidt dubbel. Dat geldt voor mij nog steeds. De heftigheid, de hunkering waarmee ik zing is in feite een eerbetoon aan het leven. Het klinkt misschien wel heel mystiek, maar er gebeuren rare dingen op dat podium; het zijn toch energiestromen die ik in mijzelf verzamel en weer uitzend. Ik laad op en loop leeg. Die verheftiging bereik je niet zomaar, daar zijn rituelen voor nodig. Eerst wordt de feesttent opgezet. Iedereen helpt mee. Het is net een circus. De avond valt, de tent stroomt vol. En dan gebeurt het. Wij zijn samen. Buiten de tent is er niets. Niet de tijd, maar de intensiteit telt. En ik ben de misdienaar -of misschien zelfs kapelaan- die het volk bewierrookt.''

3.Gij zult de dag des heren heiligen

,,Ik kan die sfeer moeiteloos oproepen: de kerk, de mis, de geluiden, de geur... Heimwee? Nee zeg, ik krijg het vooral benauwd als ik er aan terugdenk. Ik kan alleen maar blij zijn dat ik dat jongetje -acht jaar oud, korte broek, een en al conflict, los het allemaal zelf maar op- niet meer ben. Als ik tijdens vakanties in het buitenland een kerk binnenstap en een misdienaar zie lopen, voel ik vooral medelijden. Dan denk ik: 'Ach, jongen, waar moet jij nog allemaal doorheen om van al die onzin af te komen?'''

4.Eer uw vader en uw moeder

,,Ze hielden van ons -dat staat als een paal boven water- maar ze lieten het niet altijd even duidelijk merken. Hun blijken van liefde zaten vooral in: hard werken, er voor zorgen dat geen van hun zes kinderen iets tekort kwam -maar ik had zo graag eens bij mijn vader op schoot willen zitten, of door mijn moeder geknuffeld willen worden. De lichamelijke kant werd bij ons... nou, laat ik zeggen: ondergewaardeerd. Ik kan mij nog goed herinneren dat Hans, mijn oudste broer, vaak meeëters op zijn arm had die mijn moeder bij hem uitkneep. Ik wilde zo graag door haar aangeraakt worden, dat ik achter mijn broer ging staan wachten op mijn beurt. 'Jij hebt helemaal geen meeëters', zei mijn moeder dan. 'Maar je kan toch wel even zoeken? Knijp maar wat!' Vind je dat geen goed verhaal? Zielig? Ik weet het niet hoor... ik ben niet iemand die lang over dat soort zaken loopt te tobben... Misschien heb je wel gelijk, maar wat moest ik dan doen? Ik kon haar toch niet expliciet om aandacht vragen? Als ik iets te lang bij haar rondhing, zei ze: 'Als je niets te doen hebt, kun je mij beter helpen'. Ze had het altijd druk. Kleren verstellen, sokken stoppen, afwassen, aardappels schillen. 'Maak jezelf nuttig!'''

,,Er schiet me nog iets te binnen. Wij woonden op drie hoog en naast ons, op één hoog, kwam op een dag de familie Junge te wonen. De familie Junge kwam uit de Jordaan. Ze hadden een zoon die Flippie heette en door zijn moeder altijd 'schat' werd genoemd. 'Hé schat.' 'Dag schat.' 'Kom je binnen schat?' 'Wil je een ijsje schat?' Zelfs als zijn moeder -zo'n vrouw met zwart geverfd haar- boos op hem was, zei ze nog schat tegen hem. 'Wat doe je nou schat?!' Op een middag heb ik mijn moeder gevraagd of ze, af en toe, ook eens schat tegen mij wilde zeggen. 'Hoezo?', zei mijn moeder. 'Waarom dan?' Het was Huub, of Huubje. Er was geen enkele reden om schat te zeggen. Hooguit op verjaardagen. Mijn moeder trok ook zo vreemd met haar mond, als ik haar een kus wilde geven. Alsof dat eigenlijk iets was wat je niet hoorde te doen. Maar weet je, mijn moeder heeft natuurlijk ook het een en ander meegemaakt. Ze verloor haar moeder op haar vijfde, haar vader hertrouwde met een ouwe vrijster die nog ergens in de familie rondzwierf en met wie hij vervolgens de rest van zijn leven ruzie heeft gehad... Ze heeft het niet gemakkelijk gehad.''

,,Ik vind het eigenlijk vooral jammer dat ik er nooit aan toe ben gekomen om die dingen met mijn ouders te bespreken. Eerst had ik het te druk met mijn eigen leven, daarna was het een tijd lang een item waarover niet gesproken kon worden en toen was het ineens te laat. Mijn moeder is maar 57 geworden, mijn vader 64. Ze hebben nooit geweten dat ik hen op die manier zo heb gemist.''

5.Gij zult niet doden

,,Dit is precies het verschil tussen cultuur en barbarij: wij spreken af dat we elkaar de hersens niet in zullen slaan. Dat geldt ook voor de omgang met planten en dieren. Als je een koe doodt, doe dat dan wel met respect. Ja, en vervolgens eet je hem op. Wat is daar mis mee? Het je goed laten smaken is ook een vorm van eerbetoon. Ritualiseren! Niet dat ik mij iedere avond achter mijn bordje zit te bezinnen -en ik trek heus wel eens een kroket uit de muur- maar toch: het overkomt me regelmatig dat ik vlees eet en mij bedenk dat ik dankbaar ben voor het feit dat die koe zo goed z'n best heeft gedaan.''

6.Gij zult geen onkuisheid doen

,,Ik kan mij die ene biecht nog goed herinneren. Het was op een prachtige voorjaarsdag. Ik zat in de vijfde klas van de lagere school. Ik zei tegen kapelaan Broerse dat ik onkuisheid had bedreven. De kapelaan ging er eens goed voor zitten en vroeg: 'Alleen of met anderen?'. 'Met anderen, kapelaan.' 'Eh... hoe dan?' En toen vertelde ik hem dat we in het Agathapark voetbalden en Chili van Dijk -een Molukker en een heiden bovendien!- met een vies boekje was langsgekomen. 'Hee jongens, kom eens kijken!' Ik had misschien half over iemands schouder meegekeken -dus dat was mijn grootste zonde niet- maar ik had toch op zijn minst Chili van Dijk op zijn onkuise gedrag moeten aanspreken. Toen ik alles had opgebiecht, moest ik, bij wijze van penitentie, drie Weesgegroetjes en het Onze Vader bidden. Dat was alles. Ik danste, nee, ik vlóóg de kerk uit. Ik geloof dat ik mij nog nooit zo licht had gevoeld.'' ,,Maar vind je het niet verschrikkelijk dat ik mij zo lang, om zoiets onbenulligs, met een schuldgevoel had laten opzadelen? En dan heb ik het nog niet gehad over de omgang met meisjes; dat was nóg ingewikkelder. Steeds als er genot in het spel kwam, klonk er een echo uit mijn jeugd: 'Ho, ho, ho, daartoe zijn wij niet op aarde!'. Het zal ongeveer tot mijn dertigste hebben geduurd, voordat ik voorgoed verlost was van het idee dat ik bezig was met iets wat niet mocht.''

7.Gij zult niet stelen

,,Op weg naar de lagere school moesten wij het kruispunt van de Bos en Lommer- en de Admiraal de Ruijterweg met behulp van klaarovers oversteken. Op een dag stond ik daar, bij die oversteekplaats, te wachten toen ik een briefje van tweeëneenhalve gulden in de goot zag liggen. Twee gulden vijftig! Een astronomisch bedrag. En niemand zag het. De kinderen niet, de klaarovers niet. Alleen ik zag het briefje liggen. Ik bukte, raapte het op en stak het in mijn zak. Op dat moment kwam er een jongen aangefietst. Zijn blik gleed langs de stoeprand. Hij vroeg aan één van de klaarovers: 'Heeft u een briefje van twee-vijftig gezien?' 'Nee.' Ik hoorde het en ik zei niets. Hij vroeg het toch niet aan mij? De jongen droop af en ik nam het geld mee naar huis waar ik het heb toegevoegd aan mijn eerlijk verdiende spaargeld. Uiteindelijk heb ik er mijn eerste leren voetbal van gekocht... maar het verhaal van die rijksdaalder bleef mij achtervolgen. Hoe had ik dat nou kunnen doen? Mijn fantasie sloeg op hol: die arme jongen was natuurlijk met zo'n groot bedrag door zijn moeder op pad gestuurd en nu... Afijn, ik denk dat heel wat goede doelen later van mijn schuldgevoel profijt hebben gehad. Het was slecht, heel slecht van mij, maar verder deug ik, geloof ik, wel pater Visser.''

8.Gij zult tegen uw naaste niet vals getuigen

,,Onlangs werd ik vijftig. Bart, een van mijn dichtvrienden, noemde mij bij die gelegenheid De Waakvlam Van Het Goed. Dat is een oer-katholiek beeld. Ik ben in mijn doen en laten nog altijd een halve missionaris. Dat vind ik ook niet zo erg. Ik hou er van om die vlam te zijn. Strijdbaar, zeggen waar het op staat. Tussen mijn twintigste en mijn dertigste laaide de vlam hoger op, da's waar, maar ik heb nooit mijn politieke idealen verloochend. Weet je wat het is? Mijn geloof in de haalbaarheid der dingen is geslonken. Ik ben lange tijd zoals mijn moeder geweest die dacht dat het leven op aarde op een haar na volmaakt was. Er moesten alleen nog maar een paar mensen -communisten!- bekeerd worden en dan zou alles goed komen. We waren er bijna. In zekere zin heb ik -tot en met de val van de muur en het ineenstorten van het oude Rusland- ook geloofd dat het te doen was, maar inmiddels heb ik erkend dat het paradijs op aarde niet haalbaar is. We leven in het rijk van de duivel en we moeten ons getroost weten met iedere vorm van schoonheid, vreugde en vriendschap die we desondanks treffen.''

,,Het is in zekere zin een deceptie geweest, maar tegelijkertijd lijk ik mij, naarmate ik ouder word, meer en meer te verzoenen met het idee dat het altijd zo is geweest. Ik kan mij erg verwonderen over het gemak waarmee ik vroeger heb aangenomen dat we de wereld konden veranderen. En toch zou ik er, als ik opnieuw moest beginnen, precies zo over denken.''

,,Ja, het breekt mij ook wel eens op om steeds maar De Waakvlam Van Het Goed te zijn. Soms zeg ik dat ik maling aan alles zou willen hebben. Fout zijn. Goed fout zijn! Over de schreef gaan. Maar ik doe het niet. Dat is geen heiligheid, maar lafheid. Ik wil het wel, maar ik durf het niet. In mijn hoofd ben ik niet alleen die keurige jongen die nu tegenover je zit. Daarin spelen zich allerlei dingen af die nooit over mijn lippen komen. Het speelt nu niet zo'n rol meer, maar tien jaar geleden werd ik nog gekweld door de is-this-all-there-is-vraag. Ik had mijn leven ook anders kunnen inrichten, het had groter en meeslepender gekund. Zondiger. Veel meer vrouwen. De beest uithangen. Alles leek mij beter dan de situatie waarin ik op dat moment verkeerde. Nu zie ik wel dat die andere mogelijkheden waarop ik gelukkiger had kunnen zijn gefantaseerd waren. Gefantaseerd geluk, gebaseerd op de veronderstelling dat ik uit mijzelf zou kunnen treden. Dat kan natuurlijk niet. Ik zal nooit een ander worden. Dat wil ik ook helemaal niet. Dit klinkt misschien heel gezapig, maar toch: ik beschouw mezelf als de gelukkigste mens op aarde.''

9.Gij zult geen onkuisheid begeren

,,Ik heb bepaalde afspraken met mijn vrouw gemaakt en daar hou ik mij aan. Het wordt -door wat wij samen hebben meegemaakt, het kind dat we samen hebben voortgebracht- ook steeds makkelijker om loyaal te zijn. Bovendien: het is helemaal niet zo leuk als je denkt. Vreemdgaan, thuiskomen -met zó'n kop- schuldgevoel, ontkennen, toegeven, uitleggen, ruzie... schei toch uit! Ik ben oud genoeg om te weten dat het aan de andere kant van de heuvel -waar het zoveel groener zou zijn- net zo is als hier. Het is alleen maar verder weg.''

10.Gij zult niet begeren wat uw naaste toebehoort

,,Ik benijd niemand. Dat meen ik werkelijk: ik ben heel tevreden met mezelf. Ik zou voor geen goud met wie dan ook willen ruilen. Of we moeten het over aspecten van anderen gaan hebben. Ik kan naar een gitarist luisteren en denken: had ik maar een kwart van jouw talent. Maar was ik dan wel geworden wie ik nu ben? Ik had iets luchtiger in het leven kunnen staan, maar het getob is ook mijn materiaal geweest. Het is vooral die hunkering die mij gebracht heeft waar ik nu ben. Want talent... mwah. Talent is in mijn geval vooral een vorm van heel graag willen. Ik had geen zin in een gewoon leven. Het gewone leven, daar is geen bal aan! Misschien heb ik dat wel van de katholieke kerk geleerd: je moet er iets van maken. Een dag waarop ik niets heb geschreven, beschouw ik als een verloren dag.''

,,Kunst is een verheftiging van het leven. Kunst kan mij optillen, precies zoals mijn oude godsgeloof ooit deed. Als ik een mooi schilderij zie, loop ik over van dankbaarheid. Dat ik er ben. Dat ik het mag zien. Dat ik allerlei dingen heb meegemaakt, waardoor ik dit schilderij nu kan begrijpen. Soms beleef ik die extase ook als ik zelf iets heb gemaakt. Die ene regel, dát ene moment: oooo, hou vast, schrijf op! Zo, daar staat-ie. Wat daarna komt -alle regels die volgen- is gewoon werk. Schaven en slijpen. Vervolgens moet wat ik heb gemaakt aan het volk getoond worden, zeker. Het moet gehoord worden. Ìk moet gehoord worden. Anders besta ik niet. Anders wordt er niet aan mij gefrummeld. Anders knijpt er niemand in mijn arm. Anders word ik over het hoofd gezien. Om diezelfde reden moet ik ook alles opschrijven in mijn dagboek: anders heb ik het niet meegemaakt. Hier staat het, kijk maar. Het is echt gebeurd. Ik was erbij.''

Wilt u iets delen met Trouw?

Tip hier onze journalisten

Op alle verhalen van Trouw rust uiteraard copyright.
Wil je tekst overnemen of een video(fragment), foto of illustratie gebruiken, mail dan naar copyright@trouw.nl.
© 2023 DPG Media B.V. - alle rechten voorbehouden