Houvast en hinderpaal
Een keurige mevrouw uit Den Haag aan de telefoon, uit een keurige kerk en ook nog iets bij de Johanniterorde, zoals ze me meteen laat weten, dus keuriger kan het niet. Mevrouw is geschrokken. “Zondag heeft onze dominee zo mooi uitgelegd hoe Paulus over de opstanding denkt en dat het echt gebeurd is, en nu zie ik u op de televisie en u ontkent de opstanding. Hoe komt u daarbij en wat doet u dan met Paulus?”
Nu vind ik het nogal onbescheiden en dus niet zo keurig om iemand zomaar op een ochtend door de telefoon met zo'n vraag te overvallen, maar goed, het zat die mevrouw kennelijk hoog en misschien viel er iets te verhelderen, dus ik gaf netjes antwoord. Tegelijkertijd wist ik bijna zeker dat het vergeefse moeite zou zijn, ik had niet de indruk dat die mevrouw een echte vraag had gesteld, voor het herstel van haar geestelijk evenwicht wilde ze waarschijnlijk slechts haar gram kwijt. Zij wilde niet iets horen, ze wilde dat ik iets hoorde.
Er was, bedenk ik mij achteraf, nóg een reden waarom ik mij tot een gesprek liet verleiden: voor het herstel van mijn geestelijk evenwicht wilde ook ik mijn gram kwijt. Want ik word kwaad als zo iemand beweert dat ik niet in de opstanding geloof.
“Hoe komt u daarbij, mevrouw, dat ik niet in de opstanding geloof?”
“Dat zei u op de televisie.”
“Nee hoor, dat heb ik niet gezegd en dat zal ik ook niet zeggen, want ik geloof in de opstanding.”
“Maar u zei dat uw geloof niet zou wankelen, wanneer morgen het stoffelijk overschot van Jezus zou worden gevonden.”
“Dat klopt. Ik geloof niet in het lege graf maar ik geloof wel in de opstanding. Ik denk niet dat God, om Jezus op te wekken, diens dode lichaam nodig had. Om u en mij uit de doden op te wekken heeft God ons dode lichaam ook niet nodig. Ik denk niet dat de discipelen van Jezus door het lege graf tot geloof kwamen. Ik denk dat zij tot het geloof in de opstanding kwamen en vervolgens van dat geloof getuigenis hebben afgelegd met een veelzeggend verhaal over een leeg graf. Het lege graf zie ik dus als een beeld om te illustreren dat Jezus'graf voor een gelovige leeg is. Jezus is immers bij zijn vader, hij is niet dood, hij leeft.”
“Maar dat klopt dus niet met Paulus.”
“Dat weet ik nog zo net niet. Nergens noemt Paulus het lege graf, en dat moet wel betekenen dat hij dat verhaal nog niet kende, want anders had hij zich deze bewijsvoering niet laten ontnemen. Ik mag met Pasen overigens graag uit Paulus preken. Zijn beeld van de graankorrel die in de aarde valt ontroert mij: de graankorrel sterft, maar God geeft aan het gezaaide een nieuw lichaam, een koning van een korenaar staat op in majesteit. Er wordt een natuurlijk lichaam gezaaid, een geestelijk lichaam opgewekt.”
“Maar ze hebben Jezus toch gezien na zijn dood. Hij at toch vis?”
Ik beaam de berichten dat de discipelen en ook Paulus Jezus na zijn dood in gezichten gezien hebben, bijzondere ervaringen waarvan ze verwonderd getuigenis hebben afgelegd en waar natuurlijk van alles over te zeggen valt. Ik vertel erbij dat pas tientallen jaren later ander verhalen de rond doen, over een leeg graf, en nog weer later over vis eten en door gesloten deuren gaan. Kortom, de berichten stammen uit verschillende tijden, zijn verwarrend en tegenstrijdig, en mevrouw zal wel begrijpen dat het allemaal veel te ingewikkeld is om zomaar op een ochtend even door de telefoon te bespreken. Ik zeg dat ik haar wat boeken kan noemen, die ze met vrucht zou kunnen lezen, en dat ik daarna graag bereid ben om ons gesprek voort te zetten. Zou dat wat zijn?
Ze houdt de boot af, ik had het kunnen weten. “Nou volgens mij gelooft u niet in de opstanding en u kunt zich ook maar beter geen dominee meer noemen. Ik wil u echt waarschuwen, er was hier in Den Haag ook een dominee die de opstanding loochende, en die heeft kanker gekregen, dus ik wil maar zeggen....”
Het bloed klopt door mijn slapen. 'Rustig blijven, rustig blijven' roep ik tegen mezelf. Die keurige mevrouw heeft al haar keurigheid afgelegd omdat ze zo bang is, want het is natuurlijk angst die haar zo wild van zich af doet meppen. Nu moet ik keurig blijven. Hoewel ik inmiddels weet dat die mevrouw zo gevangen is dat ze niet kan luisteren, ga ik toch maar even door met redeneren, dan hoef ik tenminste niet op haar laatste woorden in te gaan.
Ik vertel haar dat ik mijn geloof in de opstanding niet op het lege graf hoef te funderen, al was het alleen maar om de eenvoudige reden dat Jezus zelf al in de opstanding geloofde. Het geloof in de opstanding is dus niet iets christelijks, het is iets joods, Jezus deelde dat geloof al met bijvoorbeeld de farizeeën. Met andere woorden: geloof in de opstanding der doden leefde al in Israël nog voor het graf zintuigelijk waarneembaar dan wel symbolisch door de vrouwen en de discipelen leeg bevonden werd.
“Ik begrijp”, zeg ik tegen de mevrouw uit Den Haag, “dat het bericht over het lege graf voor u garant staat voor de waarheid van het geloofsgetuigenis van Jezus' leerlingen.” Ik vraag haar van mij te wilen aannemen dat ook ik leef van dat geloofsgetuigenis van de discipelen - en van Jezus zelf - maar dat ik dat bericht anders lees en dus langs een andere weg tot dat geloof kom.
Voor sommige stervelingen is het lege graf een houvast, voor anderen een hinderpaal om tot geloof te komen. Laat háár dominee er voor de eersten zijn, laat mij er voor de laatsten mogen zijn, en laten we elkaar niet veroordelen. Laten wij geen ruzie maken over onze verschillen, laten wij ons liever verheugen in wat wij delen: geloof in de vergeving der zonden, in de wederopstanding des vlezes en in het eeuwige leven.
Mede omdat ik duidelijk wil maken dat wat ik beweer niet zomaar een privé ketterij van mij is maar gemeengoed onder godgeleerden, maak ik nog melding van het boekje dat professor Van Gennep en andere theologen over dit onderwerp schreven: Waarlijk opgestaan. Had ik dat maar niet gedaan.
“Professor Van Gennep? Is dat niet die professor die ook zo jong is overleden? Zo ziet u maar weer hoe gevaarlijk het is wat u beweert. Ik hoop dat u zich realiseert dat u op de verkeerde weg bent. Ik moet u echt waarschuwen.”
Ik zei dat ik het gesprek wilde beëindigen.
“Het gaat om de Heilige Geest, dominee. Ik bid dat de Heilige Geest u verlichte!”
Trillend ging ik koffie zetten. Ik een volgend leven word ik buitenkerkelijk, daar kan ik me nu al op verheugen.