Interview
Hoogleraar Cleveringa deed veel meer dan die ene moedige protestrede
In 1940 hield professor Rudolph Cleveringa zijn fameuze protestrede - ‘de beste speech van Nederland’ - tegen het ontslag van zijn collega Eduard Meijer bij de Leidse Universiteit , vanwege diens Joodse afkomst. Kees Schuyt schreef een biografie over Cleveringa.
Kees Schuyt, emeritus hoogleraar sociologie en 76 jaar oud, was nog niet geboren toen professor Rudolph Pabus Cleveringa op 26 november 1940 zijn beroemde protestrede uitsprak op de Leidse universiteit. Nog altijd wordt jaarlijks herdacht hoe ‘Ru’ Cleveringa vlijmscherp ageerde, een half jaar na de Duitse inval, tegen het ontslag van zijn Joodse collega-professor Eduard Meijers. Vandaag verschijnt voor het eerst een biografie van Cleveringa, geschreven door Schuyt, die hem nooit ontmoette, maar zijn leven lang al bewondert.
In zijn woonkamer in een rijtjeshuis in Voorburg vertelt Schuyt hoe hij twee jaar lang, zo’n acht à tien uur per dag archieven bezocht, alles las wat Cleveringa in zijn lange leven schreef en mensen interviewde die hem gekend hebben. Schuyt vond als ‘pensionado’ na een lange wetenschappelijke en beleidsadviserende carrière, eindelijk tijd zich in het verleden van dit icoon van het Nederlandse verzet te verdiepen, vertelt hij, terwijl hij koffie schenkt.
In Leiden zelf, maar ook op andere universiteiten spraken verschillende hoogleraren zich in het najaar van 1940 uit tegen het ontslag van Joodse medewerkers. Wat was het speciale aan de woorden van Cleveringa dat juist die zo beroemd werden?
“Hij zei als gerenommeerd hoogleraar én als decaan vanuit een officiële academische positie op de Leidse universiteit voor een groot publiek: wat hier gebeurt, kan niet, mensen, verzet je hiertegen. Veel Nederlanders twijfelden in die eerste maanden van de Duitse bezetting: zullen we ons dan toch maar een beetje in ons lot schikken? Dat schikken in het lot wees Cleveringa hard af. Ik citeer een studente die zei: ‘Ik was bij die redevoering en daarna heb ik me bij een verzetsgroep opgegeven’. De zeer speculatieve vraag die ik mezelf overigens wel gesteld heb, is: stel nu dat iemand anders decaan van de rechtenfaculteit was geweest, wat was er dan gebeurd?”
Heeft u een antwoord?
“In mijn boek ga ik daar niet op in, maar ... dan was er in Leiden een vergelijkbare protestrede gehouden. Die stelling durf ik wel aan. Op een andere manier, maar bijna al die belangrijke juristen in Leiden in die tijd waren dezelfde mening toegedaan. Cleveringa’s collega Ben Telders is een duidelijk voorbeeld. Deze hoogleraar volkenrecht, die de oorlog niet overleefde, schreef artikelen in allerlei kranten in Nederland over de schendingen van het volkenrecht door de Duitsers. Maar ook anderen, inclusief Cleveringa zelf, volgden precies wat er gebeurde in Duitsland, ook al in de jaren dertig. Dat toon ik in deze biografie aan: het soms bestaande beeld dat Cleveringa een apolitieke, met zijn rug naar de samenleving staande, hoogleraar was, die een plotse uniek moedige daad verrichtte, klopt niet.”
Was hij dan puur een instrument van deze groep?
“Nee, dat ook weer niet. De vrijdagmiddag voor die 26ste november is er een beslissende vergadering van de faculteitsleden bij Cleveringa thuis. Dan weten ze: Meijers en andere Joodse collega’s en medewerkers van de universiteit worden ontslagen. Wat te doen? Ze willen het eerstvolgende college van Meijers, waar hij zelf dus niet meer zal zijn, aangrijpen voor een protesttoespraak.
“Telders biedt aan: laat mij het maar doen, want ik heb geen gezin. Dan schorst Cleveringa, zelf vader van drie jonge kinderen, de vergadering even en loopt naar zijn vrouw. Hij zegt: Telders wil het doen, maar ik vind dat ik als decaan mijn plicht niet mag verzaken, wat vind jij? Zij zegt: jij moet doen wat je zelf vindt dat je moet doen. Heel ontroerend. Dus hij is geen instrument, hij is medeverantwoordelijk voor wat zich afspeelde.”
Wat zegt Cleveringa zelf over zijn motief voor deze moedige rede?
“Hij noemt later vier redenen voor zijn besluit. Eerst plichtsbesef, hij is decaan, het is zijn rol. Ten tweede: morele verontwaardiging. Je mag mensen niet ontslaan op grond van afkomst, dat is discriminatie en in strijd met de rechtsstaat. Ten derde: erkentelijkheid jegens Meijers, de man die al zijn promotor was in 1919 en die hij altijd zeer bewonderd heeft. En als laatste: hij wil niet laf zijn, maar een goed voorbeeld voor zijn studenten.”
Heeft u tijdens het onderzoek daarmee onbekende, nieuwe feiten gevonden?
“Alles wat ik schrijf, is al bekend, of zou bekend kunnen zijn, want de informatie is er. Ik heb alleen al het materiaal bijeengebracht en chronologisch geordend en zo lever ik een aanvulling op het al bestaande historische publieke beeld van deze persoon. Elk jaar op 26 november wordt zijn grote heldendaad herdacht, altijd die ene mooie moedige daad, daar wil ik natuurlijk nooit iets aan afdoen, maar als biograaf ben ik verder gaan kijken. Wat gebeurde er daarna, hoe beleefde hij, een keurig nette hoogleraar uit de gegoede kringen, zijn gevangenschap in het Oranjehotel, de beruchte gevangenis voor verzetsmensen in Scheveningen?
“Oorspronkelijk wilde ik twee hoofdstukken wijden aan de oorlogstijd, het zijn er zeven geworden. Hij heeft zoveel meer gedaan dan alleen die ene redevoering op die ene dag.”
Cleveringa nam zelf niet deel aan een georganiseerde verzetsgroep, beschrijft u. Tot augustus 1944, als hij door de Nederlandse regering in Londen en door koningin Wilhelmina zelf wordt gevraagd in een uiterst geheim college van vertrouwensmannen te gaan zitten om de bevrijding voor te bereiden. Dat hij daar ja tegen zegt, vindt u van nog grotere moed getuigen dan zijn rede in 1940. Kunt u dat uitleggen?
“Na zijn protestrede in 1940 is hij gearresteerd en heeft hij vele maanden in het Oranjehotel gezeten. Hij is daaruit in de zomer van 1941 vrijgelaten. Daarna hield hij zich rustig, heel verstandig, want hij werd in de gaten gehouden. In januari 1944 is hij met een groep andere prominenten naar het concentratiekamp Vught gestuurd als represaille na een gewelddadige actie van het verzet in Leiden, waar hij op zich niks mee te maken had.
“In juli komt hij pas weer vrij uit Vught, na een vreselijke tijd. Hij heeft dus zelf niet deelgenomen aan het verzet, tot 17 aug 1944 als hij lid wordt van dat CVV. Dat hij daar ja tegen zegt, vind ik inderdaad ontzettend moedig. Voor de derde keer moest hij afscheid nemen van zijn gezin, want hij moest voor dat werk onderduiken. Hij had een hecht familieleven, een goed huwelijk. En hij wist heel goed, als ik gepakt wordt, kost het me dit keer waarschijnlijk mijn leven.”
Na de oorlog is hij korte tijd rector magnificus om zich daarna weer toe te leggen op zijn vakgebied. Heeft hij toen naam gemaakt als hoogleraar?
“Hij wordt vaak gezien als een voetnoot bij de juridische prestaties van Meijers, zijn grote leermeester, dat is onterecht. Meijers belandde via Westerbork in Theresienstadt, maar keerde na de oorlog terug naar Leiden. Hij overleed uiteindelijk in 1954. De twee bleven dus collega’s op de rechtenfaculteit, ook in de naoorlogse tijd. Maar Cleveringa was zelf óók een groot rechtsgeleerde, zijn werk over het zeerecht bijvoorbeeld en over de burgerlijke rechtsvordering wordt door kenners hooggeacht. Hij was erg pietepeuterig, overigens. En gortdroog.”
U oefent in uw biografie ook kritiek uit op zijn niet afnemende haat tegen álle Duitsers, ook na de oorlog. Hoe verklaart u dat?
“Ik denk dat dit toch te maken heeft met schade die hij persoonlijk in de oorlog heeft opgelopen. Als je dag in dag uit drie keer op appél vernederd wordt, in regen en kou, en je daar bijna aan overlijdt, dan kan dat moeilijk te verwerken zijn. Die ervaringen van diep onrecht hebben hem zeer geraakt. Cleveringa vindt daarom ook na de oorlog bijvoorbeeld de omgang met Duitse universiteiten uiterst moeilijk. Hij weet heus wel dat je niet mag generaliseren en niemand verantwoordelijk kunt houden voor de daden van een vorige generatie. Maar hij kan het toch niet laten.”
Hoe heeft Cleveringa’s denken over goed en kwaad zich in de loop van zijn leven ontwikkeld?
“Hij heeft al voor de oorlog een zeer sterke rechtsopvatting gekregen. Meijers is daarin voor hem van groot belang geweest. Die zei: ‘Als je de vlam van de gerechtigheid niet kent, word je nooit een goed jurist’. Die woorden herhaalt Cleveringa vaak. Hij bedoelt: je kunt nog zo’n slimme advocaat zijn die van alles regelt en beredeneert, maar als gerechtigheid niet je doel is, ben je niet goed bezig. Maar Cleveringa was geen rechtsfilosoof, hij heeft nooit hoogdravende teksten geschreven. Hij blijft tot het laatst een praktische jurist die voorliggende juridische vragen op een rustige grondige manier oplost, volgens zijn eigen vaste waardenpatroon.”
U hebt zelf als socioloog veel over verdraagzaamheid en tolerantie in de samenleving geschreven. Is Cleveringa voor u een inspiratiebron?
“Jazeker. Toen ik in 2006 in Leiden de Cleveringaleerstoel een jaar mocht bezetten, hield ik een oratie waarin ik bestreed dat er collectieve identiteiten bestaan. Er zijn alleen individuele mensen in een samenleving, betoogde ik. Het fascisme draaide namelijk om het Duitse volk als groep. Het volk werd verheerlijkt, het individu telde niet. En de enige verdediging tegen deze gevaarlijke fascistische gedachte is de stelling: het volk bestaat helemaal niet. Er zijn alleen individuele mensen. Dat zie ik nog zo. Een mens kan zich wel vrijwillig thuis voelen bij verschillende groepen: ik ben Nederlander, wetenschapper, dol op sport, vader, et cetera. Deel je mensen onvrijwillig in bij vaste groepen, de kaaskoppen bij elkaar, de moslims, of wie dan ook, dan moet je oppassen. Dat kan tot uitsluiting of juist superieure verheffing van de ene tegenover de andere groep leiden.
“Cleveringa zelf gebruikt hiervoor geen woorden, hij was nu eenmaal niet een man van grote filosofische theorieën, maar hij voelde dit intuïtief zo aan en handelde ernaar. Hij blijft daarmee een groot voorbeeld, ook juist in deze tijd van toenemend groepsdenken en openlijk antisemitisme.”
Lees ook:
Verzetssrede Cleveringa gekozen als beste speech
De protestrede die de Leidse hoogleraar Rudolph Cleveringa op 26 november 1940 hield, is in 2015 uitgeroepen tot ‘Beste speech van Nederland’.
Leidse hoogleraren met postzegel geëerd om protest tegen ontslag Joden
Een klein beetje gerechtigheid voor twee Leidse hoogleraren die, net als de bekende Rudolph Cleveringa, in 1940 met een vlammend betoog protesteerden tegen het ontslag van tien Joodse docenten op de universiteit. Een postzegel toont de gezichten van Ton Barge en Lambert van Holk naast dat van Cleveringa.