Holbein, de meester van het menselijke gezicht
Het is aan de Engelse koningin Elisabeth II te danken dat directeur Frederic Duparc van het Haagse Mauritshuis na tien jaar eindelijk zijn zin heeft gekregen. De vorstin gaf een aantal schilderijen van Holbein in bruikleen. Daardoor durfde een aantal buitenlandse musea dit ook aan en nu heeft het Mauritshuis als eerste Nederladse museum een tentoonstelling van Hans Holbein, een van de meest gewaardeerde schilders uit de Renaissance. Het Mauritshuis zelf heeft twee portretten van zijn hand.
Afgaande op het portret dat Hans Holbein in 1539 van haar heeft geschilderd, moet Anna van Kleef een knappe en elegante verschijning zijn geweest. Holbein heeft haar op verzoek van haar toekomstige echtgenoot, de Engelse koning Hendrik VIII, als een waardige vorstin afgebeeld: frontaal, het lichaam rijk en vooral zedig gekostumeerd.
Maar het werkte niet. Hendrik VIII zocht voor de vierde keer een vrouw en had voor dat doel zijn adviseur Thomas Cromwell langs de Europese hoven gestuurd. Met het fraaie portret nog op het netvlies schrok de Engelse despoot behoorlijk toen hij Anna van Kleef voor de eerste keer in levende lijve zag. Hij beet Cromwell, die het voorbereidende werk had gedaan, toe dat die hem een 'Vlaamse knol' op zijn dak had gestuurd. Een weinig vleiende betiteling voor deze aanzienlijke dame die zelf heel goed wist dat de Belgische werkpaarden niet bepaald overliepen van elegantie. Hendrik VIII, die zijn laatste vrouw Jane Seymour kort na de bevalling van hun zoontje Edward had moeten begraven, kon niet meer onder het huwelijk uit.
Anna van Kleef was het zusje van de hertog van Kleef, een aanzienlijke protestantse vorst met wie Hendrik VIII als hoofd van de Anglicaanse kerk rekening moest houden. Zo trouwde de Engelse koning met direct al spijt in het hart. Het huwelijk hield uiteraard niet lang stand. Anna werd al na een paar maanden afgedankt, maar kreeg de titel 'zuster van de koning' mee en werd financieel goed verzorgd. En ze werd in leven gelaten. Haar opvolgster Catherine Howard met wie Hendrik VIII spoedig daarna zou trouwen, stierf op het schavot, net als Anna Boleyn die tweede in de rij van echtgenotes van Hendrik VIII.
Holbein was in die tijd de vaste schilder aan het hof van Hendrik VIII en vooral belast met de taak om aantrekkelijke dames voor de koning te portretteren. Of de vervaardiging van het in de ogen van de koning veel te flatteuze portret van Anna van Kleef de schilder op een schrobbering kwam te staan, is niet bekend. Wel is het opmerkelijk dat Hendrik VIII de schilder na het huwelijk met Anna van Kleef geen opdrachten meer gaf. Holbeins rol als koninklijke portrettist was uitgespeeld en daarmee kwam een roemloos einde aan zijn tot dan toe zo glanzende carrière.
Omdat er weinig vergelijkingsmateriaal is zullen we nooit weten of het om een goed kloppend portret ging van Anna van Kleef. Zeker is wel dat Holbein tijdens het schilderen affectie moet hebben gekregen met de afgebeelde dame. Hij geeft een hoogst milde, bijna koesterende visie op een vrouw die hem tot dan toe onbekend moet zijn geweest. Net als in de meeste portretten laat hij ook met dit schilderij zien dat hij te allen tijde een bijzondere band met het onderwerp van zijn opdracht kreeg.
Holbein is op grond van zijn tientallen portretten al in zijn eigen tijd beroemd geworden. Die faam is alleen maar gegroeid. Mede door de verspreiding van zijn werk dat zich in alle grote wereldcollecties bevindt, gaat elk groot museum er prat op de mooiste Holbein in huis te hebben, van het Louvre in Parijs, de National Gallery in Londen, het Kunsthistorisches Museum in Wenen tot het Metropolitan Museum in New York. In Het Mauritshuis in Den Haag zijn nu twintig schilderijen (meestal op paneel uitgevoerd) en vijftien tekeningen te zien. Het is moeilijk daar een favoriet uit te kiezen. Het portret van Anna van Kleef is er niet bij, maar des te meer treft het tweetal afbeeldingen van Jane Seymour temidden van een groep Engelse adellijke dames. Ook de portretten van Thomas More en Desiderius Erasmus springen in het oog, de twee weldoeners die zo'n grote rol in Holbeins leven hebben gespeeld.
Het is in veel opzichten aan Erasmus te danken dat Holbein de maker werd van de schilderijen die we nu op de expositie zien. Holbein, die omstreeks 1497 in het Zuid-Duitse Augsburg werd geboren, kreeg zijn schildersopleiding van zijn vader, Hans Holbein de Oude, samen met zijn oudere broer Ambrosius, die ruim voor zijn dertigste stierf. Waarschijnlijk als schildersgezellen moeten de beide zonen van Hans Holbein rond 1515 hun fortuin in het Zwitserse Bazel hebben gezocht, een stad die aan het begin van de 16de eeuw door de Beeldenstorm werd getroffen en tot het protestantse geloof overging. Voor de twee Holbeins lag de reden om naar Bazel te gaan waarschijnlijk in het feit dat de stad vermaard was om zijn uitgevers en drukkers (de boekdrukkunst was kort tevoren in Duitsland uitgevonden) en dientengevolge aan kunstenaars opdrachten had te vergeven. Zo kreeg Hans Holbein in Bazel een editie van de Lof der Zotheid van Erasmus onder ogen, dat hij, gevraagd of ongevraagd, van tientallen illustraties in de marge van de tekst voorzag. Toen Erasmus zijn eigen boek terug zag, raakte hij volledig gecharmeerd van de tekenkunst van de jonge kunstenaar.
Dat is des te opmerkelijk als je de versieringen van Holbein goed bekijkt. Holbein voorzag de scherpzinnige redenaties van de humanist van bijtende commentaren. Zo gaf Holbein een van de niet met name genoemde vorsten in het boek de gelaatstrekken van de Duitse keizer Maximiliaan I mee en niet bepaald flatteus. Bovendien toonde hij de keizer in het bijzijn van zijn hofnar, op een wijze waarop het lijkt of beiden elkaar een fraaie grap op de mouw spelden.
Met de boekillustraties stond Holbein aan de vooravond van een schildersloopbaan die hem allereerst opdrachten uit katholieke hoek zou bezorgen. Binnen enkele jaren maakte hij in Bazel het paneel dat zijn faam als schilder voorgoed zou vestigen: een familieportret van Jakob Meyer zum Hasen en diens gezin, met de Madonna, Christus en Johannes de Doper. Het Mauritshuis prijst zich zeer gelukkig dat het werk door de Hessische eigenaar werd uitgeleend. Het zal overigens na de tentoonstelling niet meer terugkeren op de plek waar het de laatste jaren is bewaard. De huidige bezitter vindt het Schlossmuseum in Darmstadt niet langer meer een geschikte ambiance voor het prestigieuze schilderij.
Toen Holbeins rol als schilder van kerkelijke opdrachten in de tijd van de Reformatie raakte uitgespeeld, was Erasmus zo goed om hem aanbevelingsbrieven te geven die hem moesten helpen aan een baan aan het Engelse hof. Erasmus' vriend Thomas More, als gezant en latere Lord Chancellor nauw gelieerd aan Hendrik VIII, werd gevraagd om de jonge schilder met raad en daad ter zijde te staan. De Engelse vorsten zaten dringend verlegen om goede schilders - in Londen waren die niet. Thomas More vond Holbein een uitstekend schilder, zoals hij in een uit 1526 bewaard gebleven brief aan Erasmus schreef: ,,Je schilder, beste Erasmus, is een wonderbaarlijk goede kunstenaar, maar ik ben bang dat hij Engeland niet zo vruchtbaar en winstgevend zal aantreffen als hij gehoopt had.''
Holbein bleef twee jaar in Londen, om in 1528 tijdelijk naar Bazel terug te keren. Als katholiek schilder kreeg hij het daar knap lastig: de Beeldenstorm had indirect een einde gemaakt aan zijn kerkelijke opdrachten. Vier jaar bleef Holbein in Zwitserland rondhangen. In 1532 keerde hij terug naar Londen. Daar merkte hij tot zijn grote ongerustheid dat zijn mecenas van het politieke toneel was verdwenen. Zelf inmiddels bedreven in het leggen van goede contacten besloot Holbein zijn opdrachtgevers persoonlijk op te zoeken. Op behendige wijze wist hij daarvoor de medewerking van Anna Boleyn te verkrijgen, de echtgenote van Hendrik VIII. Wat Thomas More daarvan vond, is onbekend, maar het blijft wel wrang dat Holbeins nieuwe weldoenster uiteindelijk heeft bijgedragen aan het ten val brengen van More die tot zijn terechtstelling zou leiden.
In politiek opzicht was Holbein een opportunist, al zal hij zelf ongetwijfeld hebben verwezen naar het feit dat een schilder zijn opdrachtgevers niet voor het uitkiezen heeft. Het is een rol die vergelijkbaar is met die van Titiaan aan het hof van Karel V en Philips II, niet veel later in die roemruchte 16de eeuw. Holbein en Titiaan hebben als schilders veel gemeen: ze gaven de groten van hun tijd een menselijk gezicht mee, ook al waren ze gewoon boeven. Vooral Holbein schrok er niet voor terug om de schelmen te voorzien van wrede trekjes als daar aanleiding voor was. Vrouwen daarentegen waren voor hem als was in de handen van een beeldhouwer: hij kneedde ze trefzeker tot ze niet anders dan des konings favoriet konden zijn. Met die voor hem zo vreselijk uitpakkende scène rond Anna van Kleef als uitzonderlijk gevolg.
Holbein stierf in 1543, 46 jaar oud. Hij was in zijn laatste levensjaar nog volop actief: portretten van de hertog van Lotharingen Anton de Goede, van Engelse edelen, laten een milde kijk op het leven zien. Terwijl in de schitterende portretten van Titiaan al de barok wordt anagekondigd, bleef Holbein de meester van het humanisme die opkwam voor een 'menselijke' benadering.