Column
Hoe wij sinds 2009 lachten en sliepen
Sinds oktober vorig jaar praat de KNVB met allerlei geledingen in onze voetbalwereld over een eventueel veranderde competitieopzet, die in 2018 ingevoerd zou moeten worden. Wij journalisten mogen ook meepraten, voor wat het waard is natuurlijk, want wie zijn wij, en wij praten niet met de last van de penningmeester van de kleinere club die bang is uit de nieuwe eredivisie te worden gekieperd.
Ons werd om vertrouwelijkheid gevraagd. Maar daaraan hoeven we ons toch minder gebonden te voelen sinds de beoogde KNVB-directeur Gijs de Jong onlangs in de NRC plompverloren zijn voorkeur uitsprak voor een eredivisie met zestien clubs, twee minder dan nu, en een play-off van de bovenste zes om de titel - voilà, het Belgische model, en ook al heel lang mijn voorkeur.
Essentieel is de vraag of verandering noodzakelijk is. Daar begint het gelazer al - de Poolse landdag die je in Nederland kon verwachten. Je kunt zeggen dat je op je vingers kunt natellen dat je van vier keer Feyenoord-Ajax en Ajax-PSV op termijn beter en weerbaarder wordt, maar wie daar niet aan wil, wil er niet aan, zo is dat hier ook nog eens een keer. Die zegt dat we nu even geen goede lichting hebben en dat alles goed komt, als er twee met elkaar het bed induiken en ons onze Messi brengen, of een nieuwe Cruijff of Van Basten.
Dat de vorige, nu langzaam vervagende lichting zó goed was - ook een vorm van zelfmisleiding. Ja, Robben is wereldtop, maar leg de anderen eens streng langs de lat van de topvoetballers van nu. Het was al in de bloei van die lichting, die bij Real Madrid (om eens iets te zeggen) aan de kant werd geschoven, dat Ajax in Europa clubs als Kopenhagen en Slavia Praag en later Steaua Boekarest en Salzburg niet kon bijhouden, en PSV Ludogorets en Chornomorets Odessa. Het waren nederlagen langs repeterende lijnen: echt al een jaar of tien is een gebrek aan inhoud ons manco, niet pas sinds Van Persie en Sneijder minder zijn geworden.
België
De clubs stemmen in juni over het al dan niet veranderen van de competitie. Ik zou ze willen zeggen: kijk vooral even naar de Uefa-ranglijst. De Belgen voerden hun play-offsysteem in 2009 in - zo ver lopen we achter, zo lang hebben we zitten slapen - en ze stegen sindsdien van de veertiende naar de negende plaats. Voor een goed begrip: dat heeft niets met hun (goede) nationale ploeg van in het buitenland spelende internationals te maken. Wij zakten op die lijst van het clubvoetbal van plaats acht naar dertien.
Ik - maar wie ben ik? - zou de bevreesde penningmeester van de kleinere club ook zeggen: van de prikkel om bij de beste zes te komen kan ook de middenmoot op termijn beter worden en als we dan stijgen, wordt uiteindelijk (durf vooruit te denken!) iedereen er ook financieel beter van.
Deze week werd ons, weer bijeen in Zeist, plots gezegd dat België van het systeem af zou willen. Dat vroeg ik toch even na bij de Pro League, de organisator van hun competitie: niets van waar. Ze zouden ook wel gek zijn.
Of ze, uitgelachen door ons, de punten bij het begin van de play-offs blijven halveren, gaan ze bekijken, dat wel. Ik zou zeggen: handhaven - en voor hier: we hebben veel in te halen, denk nu eens aan de mentale effecten ervan, aan, ja, de weerbaarheid.
Oneerlijk? In 2011 zei de toenmalige voorman van de Pro League in Trouw: "De afspraken zijn van tevoren gemaakt. Iedereen heeft zich kunnen wapenen. Als een sprinter in de kwalificaties de snelste tijd van allemaal loopt en niet in de finale, moet hij dan wereldkampioen worden?"
Dat is zes jaar geleden. Wij bleven lachen, en slapen.