Onderzoek
Hoe de Nederlandse overheid een Syrische 'terreurbeweging' faciliteerde
De Nederlandse regering leverde officieel voor ruim 25 miljoen euro aan niet-dodelijke hulpgoederen aan de ‘gematigde, gewapende oppositie’ in Syrië. Maar de hulp ging in het geheim ook direct naar 'terroristen', blijkt uit onderzoek van Trouw en Nieuwsuur.
Syrische strijders springen op de laadbak van witte Toyota’s. Ze dragen gloednieuwe uniformen, ze zitten als gegoten. Met grote snelheid rijden ze naar het slagveld. De pick-uptrucks vormen het beste vervoersmiddel voor het Syrische platteland met zijn slechte wegen. Als een strijder gewond raakt, wordt hij met een pick-uptruck van het slagveld afgevoerd naar een geïmproviseerd ziekenhuis, en verzorgd met medische kits.
Als de nacht valt, slapen sommige strijders in tenten en op rubberen matrassen. Via satelliet-apparatuur ontvangen ze plattegronden van de locaties van hun vijanden: de ene dag zijn het de troepen van Assad, de andere dag zijn het Koerdische strijders of jihadisten van IS. De strijders houden onderling contact met moderne communicatie-apparatuur. Ze hebben camera’s bij zich om de gevechten mee te filmen. Uitermate geschikt materiaal voor hun propagandafilmpjes. Later zal iemand de beelden op YouTube plaatsen.
Pick-uptrucks, uniformen, satelliettelefoons, camera’s, medische kits, tenten en rubberen matrassen. Dit zijn de goederen die Nederland vanaf 2015 tot begin 2018 in het diepste geheim aan rebellengroepen in Syrië leverde. Kamerleden willen al die tijd al weten welke groeperingen steun kregen, en wat voor type goederen Nederland leverde. Maar het kabinet verklaarde deze zomer het hele programma plotseling tot staatsgeheim.
Trouw en ‘Nieuwsuur’ doken de afgelopen maanden diep in dit geheime steunprogramma. Ze ontdekten niet alleen om welke goederen het ging, maar ook welke strijdgroepen de goederen ontvingen. En wat ze ermee deden.
De steun komt op gang
In de lente van 2015 woedt de oorlog in Syrië nog in volle hevigheid. Het Syrische regime van president Assad staat op instorten, de provincie Idlib valt in handen van jihadisten en rebellen. Steeds meer Syrische burgers raken ontheemd en vluchten het land uit. Er duiken nieuwe gruwelvideo’s op van terreurgroep Islamitische Staat.
Het is in deze chaotische omstandigheden dat Nederland besluit de rebellen te gaan steunen. Het kabinet acht het namelijk ‘onwenselijk’ dat ‘gematigde groepen geen gewicht meer in de schaal kunnen leggen’. Toenmalig minister van buitenlandse zaken Bert Koenders (PvdA) meldt de Tweede Kamer in april 2015 dat de regering de ‘gematigde gewapende’ oppositie in Syrië gaat steunen.
Het project zal ruim 25 miljoen euro gaan kosten. Koenders belooft de Kamerleden dat het niet gaat om wapens maar alleen om zogeheten non-letaal (niet-dodelijk) materieel: voedselpakketten, medische kits, kleding, communicatieapparatuur. Later komen hier ‘(medische) voertuigen’ bij. In januari 2018 valt de term voertuigen voor het eerst zonder de toevoeging ‘(medische)’. Nederland gaat de strijdgroepen vooraf zorgvuldig uitkiezen en belooft de steun continu te monitoren.
Joël Voordewind van de ChristenUnie heeft meteen al zijn twijfels. Hij dient een motie in waarin hij de regering vraagt om van de steun af te zien, omdat hij vreest dat de goederen in verkeerde handen kunnen vallen. Voordewind verzoekt de regering om het geld niet aan gewapende groeperingen te sturen maar te besteden aan humanitaire hulp in Syrië. Zijn motie wordt gesteund door de SP en het CDA, maar haalt het niet. Het NLA-programma kan beginnen – waarbij NLA staat voor ‘non lethal assistance’.
Gematigd of niet?
Nederland zegt de ‘gematigde gewapende oppositie’ te hebben gesteund. Maar hoe bepaal je of een organisatie gematigd is of terroristisch? Dat vraagt vooral Pieter Omtzigt (CDA) zich al jaren af. Omtzigt wil weten welke groeperingen Nederland heeft gesteund, om te kunnen controleren of zij zich schuldig hebben gemaakt aan oorlogsmisdaden. En wat voor goederen Nederland precies naar Syrië stuurde: “Het maakt nogal een verschil of zo’n groep een ambulance heeft gekregen dan wel een gepantserd voertuig”. Maar het kabinet verklaart in de zomer van 2018 – en midden in ons onderzoek – plotseling het hele NLA-programma tot staatsgeheim. En zo kan niemand meer controleren wat Nederland precies gedaan heeft in Syrië.
Op de vraag van Trouw en Nieuwsuur naar een algemene lijst of kwalificatiesysteem waaruit blijkt welke groeperingen in Syrië als gematigd gelden, verwijst het ministerie van buitenlandse zaken naar de officiële terrorismelijsten van de EU en de VN. Daar zijn de terroristen te vinden. Maar waar de gematigden te vinden zijn, kan het ministerie niet uitleggen. Daarvoor bestaat geen systeem en worden geen lijsten bijgehouden, zo stelt een woordvoerder. Een wob-verzoek naar een overzicht van alle gematigde groeperingen in Syrië is elf weken na indiening nog in behandeling.
De selectie van de gematigde groeperingen die Nederlandse steun kregen was de afgelopen jaren in handen van een speciaal Syrië-team, geleid door ervaren diplomaten als Marcel Kurpershoek, Nikolaos van Dam en Gerard Steeghs – met samen ongeveer negentig jaar aan ervaring met het Midden-Oosten. Dit Syrië-team opereerde vanuit Turkije, vaak bij de grens met Syrië. Waaruit de precieze werkzaamheden van dit team bestonden, is nagenoeg geheim.
Eigen selectiesysteem
Nikolaos van Dam stemt als enige van de drie Syrië-gezanten in met een interview. Hoe bepaalde hij welke Syrische rebellen gematigd genoeg waren voor de Nederlandse steun? Van Dam legt uit dat Nederland een eigen selectiesysteem had, en niet zomaar afging op de criteria of de informatie van de Amerikanen en Britten. “Via allerlei kanalen konden we een goede inschatting maken van hoe die verschillende groeperingen ervoor stonden”, vertelt hij. Maar op de vraag of hij kan uitleggen welke vragen hij dan bijvoorbeeld aan de commandanten stelde om hun gematigdheid vast te stellen, moet Van Dam een uitleg schuldig blijven. “Ik ontmoette de meeste van die commandanten. Maar als je iemand recht in de ogen kijkt, weet je natuurlijk nog niet of die helemaal gematigd is of niet. Ik heb niet gezegd ‘ben je seculier?’ of zo. Je kunt een lijst van criteria maken maar in de praktijk werkt dat niet. Bovendien: het verschuift continu.” Als de vragen specifieker worden, verwijst Van Dam naar het ministerie van buitenlandse zaken.
In de zogeheten Ambtsberichten over Syrië staan soms kwalificaties bij groepen. Soms wekt zo’n kwalificatie verbazing, zoals die van Shohada al-Yarmouk, tegenwoordig onderdeel van Islamitische Staat, die in 22 juni 2015 nog blijkt te zijn omschreven als een ‘gematigde oppositionele groep’. Maar in andere gevallen lijkt er toch een systeem aan ten grondslag te liggen.
Zo kregen diverse groeperingen van Buitenlandse Zaken het stempel ‘gematigd’, aldus Van Dam, omdat ze eind 2015 in de Saudische hoofdstad aanwezig waren. Daar ondertekenden ze ten overstaan van buitenlandse mogendheden de zogeheten ‘Riyadh-verklaring’, waarmee ze beloofden om voortaan democratische principes te volgen. De groepering Ahrar al-Sham was een van hen. De Nederlandse regering stelt dan ook op 29 januari 2016 dat Ahrar al-Sham ‘geen radicale organisatie’ is, maar slechts een groepering met ‘een sterk religieus karakter’. Want, zo meldt toenmalig minister Koenders, ‘de kwalificatie radicaal-jihadistisch gaat niet op voor de groepen die in Riyadh aanwezig waren’. Of zoals diplomaat Van Dam het omschrijft: “Als bepaalde groeperingen democratische principes ondertekenen dan moet je ze formeel erkennen als gematigd, toch?”
Dat de beweging mede is opgericht door een prominent Al-Qaidalid vertelt niet alles, aldus Van Dam. Dat Ahrar al-Sham zelfmoordaanslagen pleegt en het jihadistische Taliban als haar voorbeeld beschouwt, evenmin. “Ahrar al-Sham was een twijfelgeval”, geeft Van Dam toe. Ten slotte zegt hij dat hij de Riyadh-verklaring persoonlijk een farce vindt. Ahrar al-Sham zou zich helemaal niet houden aan democratische principes. “Ik geloofde er geen bal van... Maar kijk, je moet onderscheid maken tussen wat officieel gezegd wordt en wat ik persoonlijk vind.”
Slachtpartijen
Ahrar al-Sham mag dan sinds december 2015 niet langer als radicaal gelden, de ambtenaren van ministers Koenders (buitenlandse zaken) en Ploumen (ontwikkelingssamenwerking) rapporteren wel over de mensenrechtenschendingen die de strijdgroep begaat. Een maand na de Riyadh-verklaring schrijft het ministerie van buitenlandse zaken in antwoorden op Kamervragen over gebieden in Syrië waar humanitaire hulp wordt geblokkeerd. Ze noemt in deze context expliciet de Syrische dorpen Fu’a en Kafraya, waar ongeveer 12.500 mensen leven die worden ‘belegerd door onder andere Ahrar al-Sham’.
De democratische beloftes van Ahrar al-Sham in Riyadh ten spijt, richt de groepering op 12 mei 2016 samen met bondgenoot Al-Qaida een bloedbad aan onder alawitische burgers in het dorp al-Zara. Op een foto van de slachtpartij is te zien hoe twee strijders, met gecamoufleerde mutsen op en met machinegeweren in hun handen op de lijken van minstens twee vrouwen staan. De vrouwen zijn kort daarvoor doodgeschoten – op de muren en gordijnen kleven bloedspetters. Mensenrechtenorganisatie Human Rights Watch rapporteert dit bloedbad. Een maand later pleegt Ahrar al-Sham een zelfmoordaanslag in de provincie Aleppo.
Buitenlandse Zaken beschouwt Ahrar al-Sham desondanks niet als een radicale organisatie. Maar een andere tak van de Nederlandse overheid doet dat wel: het Openbaar Ministerie. Volgens officier van justitie Ferry van Veghel, verantwoordelijk voor de vervolging van Syriëgangers, is Ahrar al-Sham wel degelijk een terreurorganisatie. Hij vertelt dat het OM Nederlandse burgers vervolgd heeft voor deelname aan de beweging. Volgens Van Veghel is er trouwens geen verschil tussen jihadistische, extremistische en terroristische organisaties. “Alle organisaties die tot doel hebben in Syrië een kalifaat te stichten, die tot doel hebben burgers angst en vrees aan te jagen, die kunnen naar de wet beschouwd worden als een terroristische organisatie.” En de aanwezigheid van gewapende groepen op democratische conferenties maakt het OM, in tegenstelling tot de ministers, weinig uit: “Ik denk dat het altijd goed is om organisaties vooral te beoordelen op hun daden en niet zozeer op hun woorden”, aldus Van Veghel.
Totaal verschillende waarderingen
Buitenlandse Zaken en het Openbaar Ministerie, onderdeel van dezelfde overheid, komen dus tot totaal verschillende waarderingen van een groep als Ahrar al-Sham. Betekent dit ook dat Buitenlandse Zaken in theorie strijdgroepen in Syrië heeft kunnen steunen die het OM als terroristisch beschouwt? Van Dam stelt dat die zorg onterecht is: “Ahrar al-Sham gaven wij sowieso geen hulp want dat is een islamistische organisatie.”
Maar welke groeperingen dan wel? De Nederlandse regering doet daar geen uitspraken over omdat het prijsgeven van de namen van de gesteunde groeperingen hun ‘veiligheid in gevaar zou kunnen brengen’. Ze zouden ‘daarmee doelwit kunnen worden voor Assad, IS of andere extremistische groepen’, aldus het ministerie.
Maar in 2016 laat Bert Koenders zich ontvallen dat de door Nederland gesteunde strijdgroepen allemaal onder de koepel van het Vrije Syrische Leger vallen. Dit Vrije Syrische Leger wordt door westerse landen vaak als ‘gematigd’ bestempeld. De Verenigde Staten en Frankrijk hebben bijvoorbeeld verschillende brigades binnen deze koepel van wapens voorzien.
Maar het is niet altijd even gemakkelijk te bepalen met wat voor brigade je binnen dit Vrije Syrische Leger te maken hebt. De koepel bestaat uit allerlei verschillende brigades die vaak van naam veranderen, in elkaar opgaan, soms tegen en dan weer met extremisten vechten. Koenders is vlak voor de aanvang van het NLA-programma desondanks overtuigd van de gematigdheid van deze koepel. Hij typeert het Vrije Syrische Leger als ‘gematigde, inclusieve groepen, die zichzelf als onderdeel zien van een toekomstig Syrisch leger en uiteindelijk een politieke transitie voor ogen hebben, maar nu strijden tegen het regime in Damascus en tegen jihadistische groeperingen als IS en Jabhat al-Nusra (Al-Qaida, red.)’.
Opnieuw wordt het verschil in opvatting tussen Buitenlandse Zaken en het OM zichtbaar. Het OM ziet het Vrije Syrische Leger namelijk helemaal niet louter als een gematigde club, en maakt zich juist grote zorgen over bepaalde brigades die onder de beweging vallen. “Een deel van de strijdende organisaties die onder het Vrije Syrische Leger vallen, kan wel degelijk als terroristisch aangemerkt worden”, stelt Van Veghel. Geen enkele brigade van het Vrije Syrische Leger komt voor op de internationale terrorismelijsten, maar dat maakt voor Van Veghel geen enkel verschil: “Een deel van die organisaties staat op de sanctielijsten, dat is dan een ondersteuning (dat ze terroristisch zijn, red.). Maar het is dus niet zo dat als een organisatie niet op die lijst staat dat het daarmee geen terroristische organisatie is.”
OM vervolgt Syriëgangers van het Vrije Syrische Leger
Het OM heeft ook daadwerkelijk Nederlandse Syriëgangers vervolgd voor aansluiting bij brigades van het Vrije Syrische Leger. Neem de Nederlandse Syriëganger Driss M.. Op 21 maart 2017 moest hij voor de rechter verschijnen. Hij zou in 2014 en 2015 hebben deelgenomen aan de islamistische groepering Jabhat al-Shamiya. Volgens het OM is dit een ‘salafistische/jihadistische organisatie’ die streeft naar de oprichting van een kalifaat, én onderdeel is van het jihadistische Ahrar al-Sham. Maar Jabhat al-Shamiya is op hetzelfde moment ook onderdeel van het door het Nederland gesteunde en als gematigd omschreven Vrije Syrische Leger.
Het Openbaar Ministerie vervolgt niet alleen Nederlanders die zich actief aansluiten bij terreurbewegingen. Ook het op enigerlei wijze faciliteren van de gewapende strijd is strafbaar. Van Veghel vervolgde de afgelopen jaren Nederlanders die geld stuurden naar strijders in het conflict of op een andere manier in ondersteuning voorzagen. “Ook als je zelf niet actief vecht maar wel een ander in staat stelt actief te vechten, dan deel je toch die strafrechtelijke verantwoordelijkheid”, zegt Van Veghel. Dat gold bijvoorbeeld voor de 19-jarige Laura H.. Het OM vervolgde haar omdat ze haar man, een IS-strijder, in staat stelde de strijd te voeren door bijvoorbeeld zijn eten klaar te maken. “Je ondersteunt je man daar door voor het eten, de kinderen te zorgen. Dan stel je je man in staat om die strijd te voeren”, zegt Van Veghel.
Ook het sturen van hulpgoederen naar strijdgroepen kan strafbaar zijn, want dan draag je bij aan de strijd en mogelijk zelfs aan terrorismefinanciering. “Als je pick-uptrucks zou sturen, dan stel je iemand in staat zich te vervoeren, je stelt een organisatie in staat om zich van A naar B te kunnen brengen.” Van Veghel concludeert op strenge toon: “Als je op enigerlei wijze een rol speelt in die strijd, hetzij actief als strijder, hetzij minder actief maar wel dusdanig dat je een ander in staat stelt om die strijd te voeren, dan treft jou strafrechtelijke verantwoordelijkheid.”
Van Veghel is ook streng als het gaat om de verwijtbaarheid. Volgens de officier van justitie kunnen Nederlanders die zich in het conflict mengen zich niet meer verbergen achter smoesjes. “Iedereen die het nieuws ook maar zo nu en dan even heeft gezien, moet hebben meegekregen wat daar gebeurde. Alles wat daar gebeurde, werd zo duidelijk in de media gebracht. Je kunt echt niet zeggen: ‘Ik wist dat niet’.”
De groepen onthuld
Trouw en Nieuwsuur besluiten nader onderzoek te doen naar het NLA-programma. Beide media spreken de afgelopen maanden gezamenlijk met ongeveer honderd rebellenleiders en betrokkenen bij het NLA-programma, en slagen erin om vast te stellen welke groeperingen Nederland in ieder geval heeft gesteund. Het gaat om de Sultan Murad Brigade, de Suleyman Shah Brigade, Suqour al Jabl en Divisie 13 van het Vrije Idlib Leger, Brigade 51 en Jabhat al-Shamiya. Commandanten van deze groeperingen staan ons de afgelopen maanden te woord en vertellen wat voor soort goederen ze van Nederland kregen.
Kolonel Ahmed Osman, hoofd van de Turkmeens-nationalistische Sultan Murad Brigade, meldt dat hij ‘ultramoderne logistieke middelen’ van Nederland kreeg. Daarnaast ontving hij vijfhonderd uniformen, communicatie-apparatuur en camera’s (‘om de gevechten mee te filmen’). “Onze strijders vonden dat geweldig. Al het materiaal gebruikten wij tijdens de militaire operaties.”
Kolonel Afeesi van Brigade 51, tevens een onderdeel van het Vrije Syrische Leger, vertelt wat zijn groepering ontving van Nederland: “Uniformen, laptops, camera’s, voedsel voor de strijders en tenten en matrassen om op te slapen. Strijders moeten vaak op hun buik kruipen, als zij geen uniform of laarzen hebben, kunnen zij niet vechten.” Afeesi is vooral oud-Syriëgezant Nikolaos van Dam erkentelijk: “Hij was mijn vriend, en is dat nog steeds.”
Maar de strijders zijn het meest enthousiast over de Nederlandse pick-uptrucks. Het ‘belangrijkste instrument in de strijd’, zegt een rebellenleider. Osman stuurt foto’s van een pick-uptruck die Nederland hem schonk. Het ging onder meer om de Toyota Hilux en de Isuzu D-max. IJzersterke terreinwagens, en uitermate geschikt voor op het strijdtoneel. “Om de strijders van de ene plek naar de andere in de strijd te vervoeren”, vertelt Afeesi. “Om de strijders naar het front te brengen, en om de gewonden van het slagveld af te voeren”, zo legt Osman uit.
De pick-uptrucks hebben ook nog een andere functie. Op het officiële YouTube-kanaal van de betrokken groeperingen zijn tal van video’s te zien waarin strijders gevechten leveren tegen de regeringstroepen van Assad en tegen IS. Daarop is de belangrijke functie die dit type voertuigen voor hen heeft duidelijk te zien. De pick-ups hebben een laadbak waar boordkanonnen en ander machinaal geschut gemakkelijk op te bevestigen zijn.
Ook op de modellen die door Nederland zijn geleverd, worden machinegeweren geplaatst. Op tientallen video’s zijn de rebellen te zien, al schietend vanaf de pick-uptrucks. ‘RATATATATAT’ klinkt het vanaf de Isuzu D-Max’ en Toyota Hilux. Of het hier om Nederlandse pick-ups gaat, is onduidelijk. Op de foto die de rebellenleider van zijn Nederlandse pick-up stuurt, zijn geen herkenningspunten (nummerborden worden er niet bijgeleverd). Ook de schietende pick-uptrucks op de video’s zijn alleen te herkennen aan het model. De voertuigen zijn nagenoeg allemaal wit van kleur.
Jabhat al-Shamiya
In de gesprekken met commandanten en betrokkenen bij het NLA-programma valt één naam regelmatig: het eerdergenoemde Jabhat al-Shamiya (‘Levant Front’), die het OM omschreef als een ‘salafistisch/jihadistische’ organisatie die niet anders valt te kwalificeren dan als een ‘criminele organisatie met terroristisch oogmerk’.
Deze strijdgroep heeft ook Nederlandse steun gekregen, stellen diverse rebellenleiders en betrokkenen bij het steunprogramma. Zo vertelt de voormalige leider van Brigade 51, Haytham al-Afeesi, met een lach: “We weten héél goed wat zij van Nederland hebben gekregen. Wij vergaderden met de groeperingen die Nederlandse hulp kregen. We bevinden ons allemaal in hetzelfde gebied.” Andere rebellenleiders en betrokkenen bevestigen onafhankelijk van elkaar dat Nederland goederen leverde aan Jabhat al-Shamiya, onder wie rebellenleider Ahmed Osman.
De leiders van Jabhat al-Shamiya zelf zijn moeilijk te benaderen, maar uiteindelijk slagen Trouw en Nieuwsuur erin om een kopstuk binnen de groepering te spreken die de onderhandelingen namens de groepering met Nederland voerde: Abu Ali al-Sejjou. Hij vertelt dat hij verantwoordelijk is voor de grensovergang van Bab al-Salameh bij de Turks-Syrische grens. Daar verdient hij naar verluidt miljoenen euro’s aan de smokkel van goederen. Tegen Trouw en Nieuwsuur zegt hij dat zijn organisatie hulpgoederen ontving van de Nederlandse regering in de tweede helft van 2017.
Sejjou vertelt dat hij vorig jaar werd benaderd door een Nederlandse ambassademedewerker. Hij werd uitgenodigd voor een gesprek met leden van het Nederlandse Syrië-team in de Zuid-Turkse stad Gaziantep, onder wie gezant Steeghs. Sejjou stelde een lijst van goederen op die zijn strijdgroep nodig had, en de Nederlanders bezorgden vervolgens het materieel via een bedrijf dat gespecialiseerd is in ‘cross-border’-hulp. Sejjou sluit het gesprek af met een bedankje: hij zegt dat de strijders de Nederlandse leveringen van uniformen en pick-uptrucks zeer waardeerden.
Publiekelijke executies
Maar wat Nederland ook had kunnen weten, is dat Jabhat al-Shamiya al vanaf 2014 gevangenen publiekelijk executeert en sharia-rechtbanken runt waar de doodstraf staat op afvalligheid. Deze mensenrechtenschendingen zijn gerapporteerd door bijvoorbeeld Amnesty International. De specifiek genoemde tak van Jabhat al-Shamiya die de meeste Nederlandse goederen ontving, heet Storm van het Noorden (‘Asifat al-Shamal’). Ook deze brigade wordt door mensenrechtenorganisaties in verband gebracht met ernstige mensenrechtenschendingen, waaronder het uitvoeren van standrechtelijke executies in het openbaar, sharia-bestraffing, mishandelingen, ontvoering, opsluiting en ook de verkrachting van een Koerdische vrouw.
De steun van Nederland aan deze organisatie kan grote gevolgen hebben voor de rechtsgang, want op dit moment wordt een Nederlandse Syriëganger door het OM vervolgd voor deelname aan Jabhat al-Shamiya. Het OM laat in een reactie weten dat strijdgroepen bij iedere strafzaak opnieuw tegen het licht gehouden zullen worden, en dan zal bekijken of de groepering nog steeds als terroristisch kan worden aangemerkt. Maar Jabhat al-Shamiya was in ieder geval terroristisch, en het OM zet de strafzaak tegen Driss M. door.
Advocaat Michiel Pestman, die de terreurverdachte verdedigt, zegt dat hij de steun van Buitenlandse Zaken aan Jabhat al-Shamiya interessant vindt: “Voor het eerst zie ik nu bewijzen dat de Nederlandse overheid de organisatie waarbij mijn cliënt zat militaire steun heeft gegeven. En dat is schokkend. Ik denk dat de beschuldiging dat hij heeft deelgenomen aan een terroristische organisatie hiermee toch wel op losse schroeven komt te staan. En ik vraag me af of het OM, nadat dit bekend wordt, het zal kunnen volhouden. Dit zal in ieder geval om een koerswijziging vragen.”
Lees ook:
Het Vrije Syrische Leger: duizenden strijders, precieze omvang onbekend
Het Vrije Syrische Leger, een in 2011 opgerichte koepelorganisatie, is een verzameling van tientallen groeperingen en brigades, die los met elkaar zijn verbonden. We zetten ze op een rijtje en lichten de belangrijkste groeperingen toe.
Nederland steunde 'jihadisten' in Syrië
De Nederlandse regering heeft een gewapende groepering in Syrië gesteund die door het Openbaar Ministerie als ‘terroristisch’ wordt beschouwd. Dat blijkt uit onderzoek van Trouw en Nieuwsuur.
Zo hebben we het 'jihadisten'-onderzoek aangepakt
Trouw en Nieuwsuur spraken voor het onderzoek naar de steun aan Syrische 'jihadisten' meer dan honderd individuen, variërend van rebellenleiders en -commandanten tot Nederlandse en buitenlandse betrokkenen bij het steunprogramma. Lees hier de volledige verantwoording voor het onderzoek.