Déjà vu
Het verhaal van J.P. Kraakman, eerstejaars in 1839, laat zien dat studenten-ontgroeningen niets nieuws zijn
Aspirant-leden van de Leidse studentenvereniging Minerva moesten recent nog bloot door met poep, pies en braaksel besmeurde toiletruimtes kruipen. Er gaat zelfs een verhaal rond over jongens die collectief en naakt naar porno dienden te kijken. Bij de eerste tekenen van opwinding zouden ze een tik op het geslachtsdeel hebben gekregen.
De vormen zijn misschien nieuw, de beproevingen voor eerstejaarsstudenten zijn dat niet. Die hoorden volgens een deel van de ouderejaars en reeds afgestudeerden hun plaats te kennen. Eind achttiende, begin negentiende eeuw waren in Nederlandse universiteitssteden zogenaamde groensenaten actief die vonden dat ze de nieuwkomers de juiste mores bijbrachten. Ouderejaars onderwierpen kakelverse studiegenoten aan vernederende rituelen. Behalve klappen opvangen betekende dit dat aspiranten drank of gezamenlijke bordeelbezoeken moesten betalen.
Pedante jongeheren
Veel gewone Leidenaren zagen het hoofdschuddend aan. Zij vonden de studenten vaak luie en pedante jongeheren. Andersom deden zij dankzij hun goede komaf en bijbehorende contacten alsof ze boven de wet stonden. Ook gegoede burgers uitten in de eerste decennia van de negentiende eeuw hun zorgen over de schaduwkanten van de groeiende corporale cultuur. In ingezonden brieven in dagbladen schreven ze dat het dwingen tot laagheden of zelfs tot godslastering geen pas gaf en drongen ze aan op ingrepen van hogerhand.
Gestikt
Eerstejaars J.P. Kraakman, in 1839 vanuit Alkmaar naar Leiden gekomen voor een studie geneeskunde, pikte het gewoon niet. Hij onttrok zich aan de greep van de groensenaten, en vertoonde zich daarna op plekken en bij gelegenheden waar hij volgens die gezelschappen daarom eigenlijk niet mocht komen. Ouderejaars besloten hem daarom op een andere manier nederigheid bij te brengen. Dat liep uit de hand. De politie moest eraan te pas komen. Kraakman was bijna gestikt.
Zoveel schandaal schaadde de universiteit, de aankomende elite en hun vooraanstaande ouders. Het voorval, dat de geschiedenis in zou gaan als het Kraakmanincident, leidde tot de oprichting van het Leidsch Studenten Corps, dat de ontgroeningsrituelen officieel afschafte.
De man die alles mee in gang had gezet, Kraakman, vervolgde zijn studie in Leiden. Hij promoveerde in 1845 op een proefschrift over verdovende middelen en opium in het bijzonder.
Tegenspel
In de tussenliggende jaren had het Leidsch Studenten Corps ook concurrentie van een concurrerend, conservatiever gezelschap. Dat noemde zich Vis Unita Fortior, begon een eigen studentensociëteit onder de naam Mutua Fides en handhaafde juist openlijk de oude praktijken. Dit gezelschap kon enige tijd tegenspel bieden. Maar het lukte onvoldoende om nieuwkomelingen aan zich te binden. Vis Unita Fortior stierf vanzelf uit. In 1846 hield dit corps op te bestaan. Een jaar eerder had de sociëteit al haar poorten gesloten.
Ondergronds
Aan de excessen kwam ondertussen geen einde. De bestaande praktijken gingen simpelweg ondergronds. In de praktijk was de verleiding om nieuwe studenten een paar weken of maanden te vernederen te sterk. Eerstejaars moesten als slaafjes aan de voeten van ouderejaars zitten en bij ongewenst gedrag of foute antwoorden kregen ze tikken of werden ze overgoten met drank. Soms werden ze een trap afgeduwd waarlangs aan beide zijden corpsleden met geheven vuisten stonden. Of ze belandden onvrijwillig in een gracht. Ook het laten vechten van aspirant-leden of ze over met zeep ingesmeerde tafels laten glijden werd amusant gevonden.
Als het weer eens uit de hand liep, ontstond even maatschappelijk ophef. Maar die kreeg zelf stilaan het karakter van een ritueel. De imagoschade was altijd tijdelijk. Het Leidse corps geldt tot op de dag van vandaag als de place to be voor lieden die later hoge maatschappelijke posities willen bereiken. Tal van politici, vooraanstaande ondernemers en de koninginnen Juliana, Beatrix en koning Willem-Alexander waren vanaf hun aankomst in de universiteitsstad lid.
In de rubriek ‘Déjà vu’ bekijkt Paul van der Steen wekelijks het nieuws door een historische bril.
Lees ook:
Deze ‘Benjamin van de Kamer’ ging Rob Jetten al in 1932 voor
‘De Benjamin van de Kamer.’ ‘Een nog zeer jonge man.’ Die kwalificaties gebruikten Nederlandse kranten voor Bate Peereboom, toen hij in 1932 aantrad als Tweede Kamerlid voor én fractievoorzitter van de Hervormd-Gereformeerde Staatspartij (HGS).