Het verband tussen ego en imago
Victor Löw speelt Joseph Goebbels: „Het interesseert me gigantisch welke energieën zulke mensen drijven”.
’Los van alle context, puur op grond van zijn dagboek durf ik te stellen, dat Goebbels niet aardig is. Ongetwijfeld is er sprake van een ziel met pijn, maar ik lees het niet. Hij is niet open. Het heeft te maken met een techniek om zelf, in je eigen hoofd, onkwetsbaar te zijn.”
In ’Anne en Goebbels, een confrontatie’ speelt Victor Löw (1962) Joseph Goebbels, destijds Hitlers rijksminister van volksvoorlichting en propaganda. Basis van de voorstelling zijn de dagboeken van Anne Frank en Joseph Goebbels. Van de laatste was bekend dat hij die bijhield, maar ze leken, op dat van 1943 na, verloren te zijn gegaan. Pas in de jaren negentig doken door hemzelf gemaakte kopieën op in Rusland. Onlangs zijn ze – in 29 delen – uitgegeven.
Geïnspireerd op de Duitse productie ’Auszüge aus den Tagebüchern von Anne Frank und Joseph Goebbels’ (eind 2005 eenmalig opgevoerd in het Amsterdamse theater Tuschinski) heeft regisseur Eddy Habbema beide dagboeken bewerkt voor een Nederlandse versie. Fragmenten zijn door elkaar gesneden om twee kanten van dezelfde oorlog te tonen: angst, verlangen en hoop tegenover totaal andere idealen en drijfveren. De jonge actrice Meral Polat speelt Anne.
„Deze confrontatie”, zegt Löw, „is eerder een gedramatiseerde lezing of toneeldocumentaire dan een toneelstuk. Bij een toneelstuk creëer je veel meer een rol, bouw je een personage op. In het geval van Goebbels zou dat vanuit bijvoorbeeld een (valse) nederigheid kunnen, zodat je met hem te doen krijgt, hem aardig gaat vinden. Zoiets zou ik het liefst doen in de geest van dat verhaal van Roald Dahl, ’Genesis and Catastrophe’, waarin je met een moeder, die al een paar dode kindjes heeft gebaard, meeleeft, tot blijdschap om de wel gezonde baby omslaat in de schokkende ontdekking dat het om de geboorte van Adolf Hitler blijkt te gaan.”
„Identificatie met een rol begint bij het leren van de tekst. Die onthoud je door de woorden te verbinden met beelden en daaruit ontstaan de omtrekken van je personage. Maar dit is heel anders, staat ver af van elke psychologisering. Hier houd je al afstand doordat je, om beurten, in korte monologen praat. Hier moet je vooral de manier waarop je elkaar afwisselt, in tempo en toon, in de gaten houden. Het gaat aldoor om ritme en muzikaliteit.”
„Goebbels is een heel heldere rol, omdat de man die rol zelf continu speelde. Alsof het een functie is die hij moest invullen. Een gedachte of gevoel staat bij hem altijd in dienst van iets verhevens, van een plek op het wereldtoneel. Alles maakt hij erg en groot. Bom op dierentuin? ülle dieren dood! Aanslag op Hitler? Al dríe doden gevallen! Oorlog? Totále oorlog!”
„Kennelijk hebben ego en imago iets met elkaar te maken. Wil je ego jou tot grote hoogten drijven, dan moet dat ego jou het bijbehorende imago bezorgen. Dat imago gaat vervolgens een eigen leven leiden, wat uiteindelijk misschien wel niets meer te maken heeft met de ware aard van die persoon. Dat zijn wel de interessantste rollen. Mocht het opzet zijn dát de mensen naar je kijken, dát je ertoe doet, nou dan is Goebbels dat uitstekend gelukt: hij staat voorgoed in de geschiedenisboeken.”
„Mijn vader heeft er als klein jongetje in Berlijn bij gestaan, bij de redevoeringen van Hitler. In de jaren dertig is het gezin naar Antwerpen gegaan en later heeft mijn oma Joodse onderduikers in huis genomen. Twee van hen zijn zelfs ingetrouwd in de familie. Er werd thuis heel veel over de oorlog gepraat. In verhalen van mijn vader leek het nog het meest op een jongensboek of een cowboyfilm, in andere draaide het meer om onderdrukking en angst. Dat heeft blijvend indruk op mij gemaakt.”
„Toen ik Buddy Elias, de laatste nog levende verwant van Anne Frank, vroeg naar het wezen van antisemitisme, zei hij: In alle tijden hebben mensen het moeilijk en dan zoekt men een schuldige, een pispaal. Maar als je die uitmoordt, ben je je pispaal kwijt, denk ik dan rationeel. Het interesseert me gigantisch wat voor energieën de mens tot zo’n vernietigende haat kunnen drijven. Misschien is het een dualiteitskwestie, zo van: in vrede willen leven, maar je moet wel eten. Mijn slager zei dat in slachterijen genoeg mensen het hakken in beesten echt lekker vinden, terwijl ze in het gewone leven heel aardig zijn.”
„Iemand als Goebbels kon zichzelf, net als Hitler, al pratend opzwepen. Daar mensen massaal in meeslepen, is dat geniaal? Met als gevolg zes miljoen doden? Als je als acteur een rol opbouwt, ontstaat er ook een soort glans in jezelf. Maar als je niet verder nadenkt, dan blijft het een lege-huls-sensatie.”
„Het is toch de nieuwsgierigheid naar mensen en menselijk gedrag waarom ik al vanaf mijn veertiende acteur wilde worden. Ik wilde altijd alles zeggen, maar niet uitgelachen worden, dus heb ik mezelf behoorlijk vaak gecorrigeerd. In Antwerpen ben ik, aan de Studio Herman Teirlinck, heel technisch en als algemeen inzetbaar opgeleid. Bij de Haagse Comedie paste ik vervolgens een fout soort method-acting toe door, tot wanhoop van mijn medespelers, gewoon te wachten tot de zin als vanzelf uit mijn mond zou komen. Pas bij ’Strange Interlude’, bij De Blauwe Maandag Compagnie, heeft de Vlaamse regisseur Luk Perceval mij helemaal binnenste buiten gekeerd. Zo leerde ik de kern van cerebraal acteren, iets kunnen spelen wat je zelf niet in je hebt.”
Het leverde Löw in 1990 prompt een nominatie voor de Arlecchino toneelprijs op, en daarna steeds mooiere rollen en echte prijzen, waaronder in 1996 de hoogste, de Louis d’Or, voor de titelrol in ’Soekarno’ bij het Nationale Toneel.
„Ik heb vaker”, zegt Löw, „fanatieke mannen gespeeld, maar dit seizoen staat helemaal in de geest van het kwaad. Eerst die seksmoordenaar in ’Oog om oog’, een man die net als Goebbels elk empathisch vermogen mist, maar alle energieën benut om zichzelf boven een soort basisschuwheid uit te trekken. Ook aan ’De Redenaar’ (nominatie Louis d’Or), over een man met een obsessie voor historische toespraken, vond ik het mooie dat contrast tussen verlegenheid en het zich willen laten gelden. Ja, daar herken mijzelf wel in. Nou, dat heb je er toch nog mooi uitgekregen.”