Het smerigste en het verhevenste
Gerard Reve schreef eens een sprookje over een heel vies eendje. Volgens theoloog Lodewijk Dros hebben we hier te maken met een religieus verhaal dat shockeert. En: "Het christendom is zélf een regelrechte provocatie."
Het is een smerig sprookje, 'Eendje Kwak kookt zijn eigen potje'. En zeker geen hoogtepunt in het oeuvre van Gerard Reve. Eigenlijk is het flauw proza - ware het niet dat de tekst fungeert als het libretto voor een prachtige mini-opera met muziek van Thijs Janssen.
Het verhaal is snel verteld: een aandoenlijk eendje vervuilt, zijn mantelzorgers mesten de boel uit, maar blij wordt Eendje Kwak er niet van. Hij herinnert zich de juffrouw van school die 'een goede heks was' en hem 'een beetje toveren had geleerd'. In zijn propere huisje zet Kwak dan een pannetje met zijn eigen poep op het vuur. Die ontlasting vermenigvuldigt zich tien-, honderd-, duizendmaal en vormt zo Eendje Kwaks ideale biotoop. De mensen bonzen op zijn deur: 'laat je vieze potje toch ophouden met koken!'. Maar Eendje Kwak doet niet open. Hij wentelt zich in zijn borrelende kak en leeft nog lang en gelukkig.
De fabel moet het hebben van de voor kinderen aanstekelijke neiging om 'poep' te zeggen. Reve heeft het verhaal met enkele andere sprookjes in 1969 zelf ingesproken op een langspeelplaat - titel: 'ik bak ze bruiner'. Op de kartonnen lp-hoes schreef Reve, die zichzelf opvoert als 'Oom Gerard', een begeleidende tekst, voor de 'lieve jongens en meisjes' die de lp gingen draaien. 'Stoeigrage oom Gerard' maakte daarbij seksuele toespelingen die zeker vandaag de dag als ongepast gelden. Toen lag dat een beetje anders; er was zelfs een PvdA-senator die acceptatie van seks van volwassenen met kinderen bepleitte. Het behaagde Hare Majesteit hem een hoge ridderorde te geven. Andere tijden.
Het dichtwerk van Gerard Kornelis van het Reve - en dan bedoel ik het serieuze deel ervan - is indrukwekkend. Zijn poëzie spreekt mij als theoloog sterk aan. Boven mijn bed hangt een handgeschreven gedicht van hem, 'Dagsluiting', een tintelende tekst, gesteld in een wat hoogdravende taal, dramatisch en vermetel: 'dan denk ik, dat, in zelfde wanhoop, Gij mij zoekt, zoals ik U'.
Over zijn poëzie zei Reve zelf: "Ik ben een godsdienstig auteur, of U en ik er zin in hebben of niet: er is niets meer aan te doen. Het is het onveranderlijke thema van heel mijn werk: de ontoereikendheid van de menselijke liefde, en de volstrekte afhankelijkheid van Gods genade."
Reve's poëzie is vaak religieus van toon, met een mystieke lading. In zijn recente boek over religie in de Nederlandse letteren schrijft Jaap Goedegebuure dat Gerard Reve "god nooit [heeft] vereenzelvigd met zoete bidprentjes of pastoors- en domineespraatjes, maar er beelden en taal voor gevonden zoals Nederland ze nooit eerder had gezien en gehoord."
Reve gebruikte niet alleen onbekende, onvertrouwde beelden, maar ook ongehoorde en schokkende metaforen. Daarom hadden en hebben gelovigen van het behoudende type er vaak zo'n hekel aan. Reve deed er weinig aan om dat te veranderen; integendeel, hij was niet vies van een beetje stoken. Zodat geschokte lezers (ook zij die nauwelijks een letter Reve hadden gelezen), hem het liefst in het gevang zagen, met gebruikmaking van de inmiddels zo bekende wet tegen godslastering.
Waren de gekwetsten terecht boos?
Om even een voorschot te nemen op de uitkomst: ja, dat was terecht. Maar dat is niet het hele verhaal.
Terug naar Eendje Kwak. Is hij een gelovig eendje, en is het operaatje met hem in de hoofdrol religieus?
Op het eerste gezicht heeft het sprookje niks godsdienstigs. Het is niet meer dan een matig, vies verhaaltje met een hoog poep-gehalte.
Dan komt die muziek eroverheen. Eerst klonk de combinatie met de verheven toonzetting me hilarisch in de oren; ik kon mijn lachen niet inhouden. Maar bij preciezer luisteren merkte ik dat er wat kantelde. Want waar haalt Janssen zijn muzikale ideeën, zijn idioom vandaan? Het lijkt alsof hij zomaar wat gegrasduind heeft in de muziekgeschiedenis, maar er zit, om met Reve spreken, wel systeem in. Veel fragmenten waarop Janssen variëert, hebben een liturgische of religieuze lading, ze vallen in de categorie gewijde muziek. Gloria, kyrië, Missa Criolla, de Matthäuspassion, iets van Oosterhuis & Oomen, psalmodiërende flarden, gregoriaans. Componist Janssen heeft het van geen vreemde: hij is een domineeszoon, en nog een blauwe-maandag-theoloog ook, dan krijg je dat.
Wat bijzonder is, is wat zijn muziek met de tekst van Reve doet. Janssen componeert Eendje Kwak regelrecht het religieuze oeuvre van Reve in. Ik kan de melige tekst niet meer lezen zonder het als een liedje met godsdienstige bijklanken op te vatten. En zo is Eendje Kwak een religieus beestje geworden.
Maar er is nog een reden om die conclusie te trekken en die ontleen ik aan de tekst zelf. Want waar heeft Reve die vandaan?
Het verhaaltje is een variant op een sprookje dat begin negentiende eeuw is opgetekend door de gebroeders Grimm. Dat sprookje heet 'De zoete pap'. Een hongerig meisje leert van een goeiige heks een toverspreuk, waarmee ze een beetje pap kan laten doorkoken tot ze genoeg te eten heeft. Het is een beeld dat doet denken aan de hoorn des overvloeds uit de Griekse mythologie, en nog sterker aan het oudtestamentische verhaal over het oliekruikje van de weduwe van Sarfat dat van geen ophouden weet. In 'De zoete pap' blijft de pap maar stromen als het meisje de toverspreuk vergeten is.
Bij Reve is de geurende pap vervangen door ontlasting - de Volksschrijver heeft altijd de onsmakelijke hebbelijkheid gehad ons de wederwaardigheden van zijn stoelgang mede te delen.
Grimms pap wordt bij Reve poep, maar verder lopen de sprookjes parallel. De grootste nood van het meisje en van Eendje Kwak wordt gelenigd. Grimms meisje heeft geen honger meer dankzij de pap, Reve's Eendje kan weer op zichzelf en lekker smerig zijn dankzij de poep. Verzadigd en gelukkig.
Er is nog een overeenkomst tussen de sprookjes: hun religieus gehalte. Grimms meisje heet zeer vroom te zijn, een negentiende-eeuws clichébeeld. Bij Reve - en dat is typisch Reviaans - wordt het religieuze iets paradoxaals: hij vermengt het hogere met het lagere, hij, de meester van de registerwisselingen, vermengt archaïsche, gedragen en platte taal, het smerigste met het verhevenste. "De uitgekakte drol uit Eendje Kwak zijn reet, daar moest wel zegen in zitten!"
Zegen.
Het is in het hele verhaal het enige woord uit het religieuze woordenboek, maar de lezers van toen hadden aan een half woord genoeg: Reve was net met veel heisa toegetreden tot de rooms-katholieke kerk, volgens de Grote Winkler Prins Encyclopedie een daad 'waarvan velen de oprechtheid niet wilden geloven' - en die twijfel voedt Reve hier nog eens even met dat 'zegen', in een onwelriekende context. Zoals hij dat ook in zijn sprookje 'Het geheim van de smid' doet. Daarin gaat een jager die zonder kogels zit, 'met grote aandrang' bidden. "En ziet! Zijn gebed werd verhoord." Dan produceert de jager 'terstond' een drol met zo'n 'verschrikkelijke stank' dat hij er in één klap zeven hazen mee verschalkt.
Het is niet alleen de muziek van Thijs Janssen die dit sprookje religieus maakt, het is de tekst zelf die dat met grote ironie doet. En in de toonzetting van Janssen versterkt de muziek dat met extra kracht: het hoogtepunt in de cantate is een aria waarin twee tenoren het hoogste geluk, de zegen dus, beschrijven: Eendje Kwak ligt languit 'in zijn eigen borrelende en bruisende kak'. 'Nu pas, nu pas', zingen de tenoren lyrisch, 'nu pas was hij gelukkig'.
Waarop een deel volgt, gregoriaans verstild, waarin Kwak in slaap valt, intens tevreden - een gezegend eendje. De componist verloochent opnieuw niet dat hij is opgegroeid onder een kansel en moet gedacht hebben aan Psalm 127: 'God geeft het zijn beminden in de slaap'.
Het hoge en het lage register en de religieuze verwijzingen maken dat libretto en compositie samen aardig weten te provoceren. Nieuw is dat niet. In de literatuur is het gebruikelijk het hogere en het lagere te vermengen; Gerrit Achterberg noemde Christus een 'koopman in oud-
roest' die 'met de Vader had gesmoesd'.
Elke tijd heeft zo zijn eigen gevoeligheden. Waardoor je je gekrenkt voelt, wisselt per tijd en per cultuur. Muziek, ook de high brow-variant die we als requiem kennen, kon de lange tenen van de godsdienstige gevoelens flink raken. Zo toonzette de Italiaanse componist Luigi Cherubini de al eeuwen vertrouwde tekst van de mis voor de doden ('Heer, geef hen eeuwige rust)'. Cherubini's 'Requiem in c' (1816) zou door Beethoven hoger aangeslagen worden dan dat van Mozart. Maar al die latere lof nam niet weg dat het aanvankelijk shockeerde. Dat de vierstemmige zetting bedoeld was voor mannen én vrouwen - het moest niet gekker worden. Dus verbood de aartsbisschop van Parijs de uitvoering ervan.
Religieuze provocatie is niet van vandaag of gisteren. Ze is van alle tijden. Om dat toe te lichten, keer ik eerst even terug naar het werk van Gerard Reve.
Hij kon kennelijk geen genoeg krijgen van Eendje Kwak, want hij schreef er een vervolg op. Eendje is inmiddels een kloeke Eend geworden, maar heeft nog altijd een voorliefde voor het onsmakelijke. En als je volwassen bent en vies, dan krijg je te maken met familie, kennissen en vrienden die vinden dat er nu eindelijk de bezem doormoet. Uit protest gaat Eend Kwak in hongerstaking, hij gaat liggen, uitsluitend op zijn linkerzij en eet dertien maanden lang alleen nog maar koeken die, typisch Reve natuurlijk, op Eend Kwaks eigen drollen zijn gebakken. Dat van die mensenmest was bij Kwak toen hij nog een Eendje was een zegen. Nu hij een grote woerd is, zoekt hij het hogerop: volgens Eend Kwak is het niets minder dan een goddelijke opdracht: 'zo sprak God'. Reve kiest opnieuw voor de provocatie, maar een die nog driester is dan de vorige.
Natuurlijk krijgt Eend Kwak in dit sprookje voor grote mensen uiteindelijk zijn zin en komt alles goed met hem.
Voorzover de teerbesnaarde zielen onder de lezers hiervan nu nog niet zijn afgehaakt, zullen ze vragen waarom dit allemaal moet, dit boertige, godslasterende proza. En Reve-kenners vragen zich ongetwijfeld af waarom ze dat vervolg op Eendje Kwak niet in de kast hebben staan.
Hier past een verontschuldiging. Het vervolg heb ik zelf bedacht, er bestaat geen Eendje Kwak deel 2. Maar het verhaal heb ik niet helemaal zelf verzonnen. Het komt linea recta uit de Bijbel.
Dat is bij vlagen een zeer provocerend boek. De vileinste sarders heten daar profeten. Een van hen was Ezechiël, een man die, terwijl wij nog in berenvellen rondliepen, in het Oude Israël al wist hoe je media-aandacht uitlokte. Hij gebruikte daarvoor een attribuut, een gimmick die Ezechiël lijkt te hebben geleend van Eendje Kwak.
In het bijbelboek dat naar hem heet staat dat hij van God opdracht krijgt om 390 dagen lang, liggend op zijn zij, gerstekoeken te eten die hij voor iedereen goed zichtbaar moet bakken 'op uitwerpselen van mensen'. Gedroogde drollen. Het is niet alleen onsmakelijk, het is ook onrein - niet koosjer dus, of halal.
Ezechiëls goddelijke visioen is zo extreem, dat de oude rabbijn Soetendorp het 'uitdrukkingen van een waanzinnige' noemde, 'bizar en grof'.
Profeten als Ezechiël maakten er een gewoonte van om te provoceren. In 720 voor Christus verkondigt een man dat hij tegen het bondgenootschap met verre buitenlanden is - prima, maar hij kan zijn politieke boodschap toch ook wel netjes brengen, in een hoorzitting, of in een ingezonden stuk in een nette krant? Dit heeft die man toch niet nodig? Hij is een gezien diplomaat, kan zó bij de minister binnenlopen, waarom loopt hij dan in zijn blote kont op straat? 'Bloot' was toen net zo beladen, als nu nog in Saoedi-Arabië. De nudist heette Jesaja. Drie jaar lang struinde de profeet van het gelijknamige bijbelboek 'naakt en barrevoets' door Jeruzalem. Een gênante vertoning, uitgevoerd in opdracht van, jawel, God zelf.
Zijn optreden was kwetsend voor het goede fatsoen, nu heet hij een 'grote profeet' - net als Ezechiël.
Vooruit, nog één voorbeeld.
Normaal gesproken, zeker in een eercultuur, zou hij gezwegen hebben over zijn echtgenote die hem de horens opzet. Maar goed, hij bleef bij haar en berichtte erover: die vrouw van hem was net zo hoerig als het volk Israël in zijn verhouding met God. Een privékwestie wordt een venijnige parallel. De bedenker ervan heet Hosea - en ook deze profeet is geen toonbeeld van verfijning.
Profeten waren rasprovocateurs; iets wat een oude Hollandse hofpredikant ook was opgevallen. "Als er geen profeten waren geweest", schreef de eerbiedwaardige H. J. Kater eens, "wat zouden we dan moeten aanvoeren tegen hen, die beweerden dat de godsdienst niets anders was dan een illusie, een ziekelijke poging om schoon te laten schijnen wat in werkelijkheid helemaal niet mooi of goed is. Dan zouden critici sterk staan, die denken dat het in het geloof primair gaat om het aanvaarden van bepaalde leringen en het vervullen van bepaalde cultische handelingen."
De christelijke religie heeft de profetische provocaties uit het Oude Testament goed begrepen. En ze gaat nog een stap verder. Bij de profeten zitten de provocaties vooral van buiten, het is de vorm waarin ze hun boodschap gieten - Ezechiël shockeerde culinair, Hosea gebruikte daarvoor zijn vrouw die vreemdging, Jesaja deed het als streaker. Eendje Kwak is met zijn schoffering van de keurige goegemeente eigenlijk een oudtestamentisch eendje. Zijn boodschap, en ik formuleer het iets beschaafder dan hij het zou doen: bekreun je niet om wat 'de mensen' zeggen en heb overal lak aan.
Jezus koos ook zulke vormen - hij schoffeerde de elite van zijn dagen ('adderengebroed') en ranselde kooplieden de Tempel uit. Maar hij ging verder. De apotheose van zijn optreden, die ik kortheidshalve samenvat als 'Pasen' (kruisdood en opstanding, hoe je dat ook interpreteert) is een frontale provocatie van de dood.
Volgens apostel Paulus, die andere reuzengestalte die aan de wieg van het christendom stond, was dát de kern van de religie die hij verspreidde; het hart van het christendom is aanstootgevend. In een van de oudste christelijke documenten, een brief van Paulus, staat dat de heidenen dat nieuwe geloof belachelijk vonden en dat de Joden zich er kapot aan ergerden. Deze religie, kortom, is van het begin af aan al provocatief geweest - dat is het hart ervan.
Toch heeft ze een conservatief imago. En dat is prima: wat goed is, verdient bescherming. Maar het is ook eenzijdig, want religie moet óók provoceren. Dat heeft ze altijd gedaan, van Franciscus tot Luther en Bonhoeffer. Godsdienst troost én strijkt enorm tegen de haren in - tenzij ze slechts dient voor een goed gevoel.
Provocateurs horen bij de zogeheten joods-christelijke cultuur, al lijkt het wel alsof we er geen raad mee weten. Terwijl in de Bijbel geen melding wordt gemaakt van aangifte tegen Jesaja op grond van artikel 239 van het Wetboek van Strafrecht - schennis van de eerbaarheid - werd Gerard (toen nog: G. K. van het) Reve in 1968 wel wegens smalende godslastering aangeklaagd.
Dat gebeurde met een beroep op artikel 147 WvS, de wet die in 1932 door minister Jan Donner (grootvader van Piet Hein) was ingevoerd. Reve werd uiteindelijk vrijgesproken en de wet die tegen hem in stelling was gebracht, lag door zijn toedoen in een ogenschijnlijk onomkeerbaar coma.
Toen Ayaan Hirsi Ali in 2004 haar kritiek op mishandeling en verkrachting van moslimmeisjes in een filmpje ('Submission') vervatte, joeg ze de kijkers in de gordijnen. De verontwaardiging kwam als op bestelling: hiermee kwets je mensen en wordt geen meisje minder in elkaar geslagen. Dus met provocatie bereik je niets.
Twee maanden later vermoordde Mohammed B. 'Submission'-regisseur Theo van Gogh, die hij een brief aan Hirsi Ali in het lijf stak. Minister van justitie Piet Hein Donner verstuurde - heel subtiel - precies één dag na de crematie van Van Gogh een voorstel om het wetsartikel van zijn opa te reanimeren; hij overwoog 'verruiming van de strafbaarstelling van godslastering'.
Dat is de paradox van de provocatie: taboes hebben een breekijzer nodig maar dat breekijzer kan het taboe versterken. Met verstrekkende gevolgen voor de provocateur; zie Hirsi Ali, die inmiddels is uitgeweken naar de VS.
Maar zonder ontsporende geesten riekt onze moerasdelta naar stilstaand water. Gelukkig zijn er verfrissende opporders als het vieze Eendje Kwak die hun inzicht met verve poneren. Waar dat goed voor is? Wel, om met Kwak te spreken, 'daar zit zegen in'.
undefined