Het politieke jaar / Houvast zoeken in de gekte
Onrust en crises beheersen politiek Den Haag. Ambitieuze en exhibitionistische politici als Ayaan Hirsi Ali, Rita Verdonk en Geert Wilders hebben de tolerantie en de ooit vanzelfsprekende zoektocht naar compromissen verdrongen. Het midden heeft zijn aantrekkingskracht verloren, en geen van de politieke partijen heeft daarop een goed antwoord.
‘Nieuwe politiek? Wat was dat ook alweer?’, zei Jan Peter Balkenende in mei 2003 bij het aantreden van zijn tweede kabinet. Met deze quasi-laconieke opmerking wilde de christen-democraat aangeven dat met de vorming van de nieuwe ploeg, bestaande uit vertrouwde partijen, de oude politieke orde was hersteld en dat het avontuur met de fortuynisten als een incident in de geschiedenis kon worden bijgeschreven. De verkiezingsuitslag, die een terugkeer naar traditionele verhoudingen te zien gaf, wees daar ook op, evenals de lange duur van de formatie. We weten nu dat Balkenende zich vergiste.
Vanaf 2002 is gaandeweg duidelijk geworden dat het deel van de Nederlandse volksziel dat voor nuchterheid, evenwicht, redelijkheid en stabiliteit zorgde, naar de achtergrond is gedrongen. Niemand verbeeldde dit deel van de ziel beter dan de sociaal-democraat Wim Kok, die tussen 1994 en 2002 twee kabinetten leidde op een manier die deed denken aan de boer die ’s morgens vroeg de lucht afzoekt om te weten wat voor weer het zal worden; een tikkeltje wantrouwig, altijd op zijn hoede.
In de doorgroefde trekken van zijn gelaat bracht Kok tot uitdrukking dat hij, naar de wijsheid van de oude Grieken, ook in tijden van welvaart en voorspoed het gevoel voor het tragische had behouden.
Nu er wat jaren overheen zijn gegaan, wordt steeds beter zichtbaar dat Kok de laatste representant was van een politieke wereld die bijna ongemerkt aan het verdwijnen is.
Weliswaar gaf hij leiding aan kabinetten van ongewone samenstelling, die volgens de democraat Hans van Mierlo zelfs een vernieuwing in zichzelf waren, maar hij regeerde volgens de beproefde regels van onze poldercultuur.
Kort samengevat komt deze cultuur erop neer via overleg in de binnenkamer te zoeken naar het midden. De christen-democraat Jan de Koning, minister van sociale zaken in de eerste twee kabinetten-Lubbers, drukte het zo uit: als het niet kan zoals het moet, dan moet het maar zoals het kan.
Deze cultuur vergde een houding van praktische wijsheid, begrip, tolerantie, bereidheid tot het sluiten van compromissen en, niet te vergeten, een gevoel voor relativering. Zij werd dan ook gedragen door figuren die waren gepokt en gemazeld in het polderen, politici als Jan de Koning, Wim Kok, Ruud Lubbers, Bert de Vries. De sociale en de politieke orde waren in de vorige eeuw nauw verweven en brachten als het ware hun eigen steunberen voort.
Ook aan het Binnenhof waren zowel de blik als de rompstand van politici, om het even of zij katholiek, gereformeerd, liberaal of socialist waren, gericht op het midden.
Op de afgelopen jaren terugkijkend, heerst in de politiek nu het deel van de ziel dat onrust en instabiliteit veroorzaakt. Het drukt zich uit in onzeker leiderschap, een dynamiek die alleen zichzelf lijkt te dienen, confrontatie, persoonlijke ambitie en een exhibitionisme dat we tien jaar terug voor onmogelijk hadden gehouden.
De huidige generatie politici neemt zichzelf zo serieus dat de relativering ver is te zoeken en heeft plaatsgemaakt voor verbetenheid. De onuitgesproken loyaliteit waarop het oude bestel rustte, lijkt weggeslagen, de geest van fijnzinnigheid vervlogen.
Hoewel alles in Den Haag nog lijkt wat het was, zijn de gevolgen van de omslag vooralsnog desastreus. Twee kabinetscrises in minder dan een half jaar tijd, de ene politieke rel na de andere, een spoor van gesneefde politieke leiders, een verpletterend plebisciet tegen grotere invloed van Europa, partijen in verwarring, kiezersuitspraken die grilliger zijn dan het weer.
Tijdens de jongste crisis sneuvelden in overdrachtelijke zin zelfs de deuren van de Trêveszaal, doordat een loopje werd genomen met de regel dat de kabinet met één mond spreekt.
Balkenende III is weliswaar demissionair, maar er is hoe dan ook een regel opzijgezet die tot stabiliteit van regeren strekt en tegelijk de vertrouwelijkheid van het kabinetsberaad beschermt.
Bovendien is het een volgende stap, nadat vice-premier Zalm vorig jaar al tegen de regels in verslag deed van de wasbeurt die collega Pechtold in het kabinet ten deel was gevallen naar aanleiding van enige laatdunkende opmerkingen over het politieke bedrijf. Vanwege het grote afbreukrisico is het al geen pretje meer minister te zijn; het wordt er niet aantrekkelijker op als zelfs de Trêveszaal geen beschutting meer biedt.
De bres in dit bastion is echter symbolisch voor de verandering. Het politieke leven heeft zich in de afgelopen veertig jaar als het ware verplaatst van de binnenkamer naar de etalage in een drukke winkelstraat.
In de Haagse geografie ligt er tussen de Trêveszaal en de Spuistraat krap honderd meter, maar de wisseling in rol en positie die deze verplaatsing van politici vraagt is ingrijpend en dramatisch.
Dat verklaart voor een deel de onzekerheid, de dynamiek die louter zichzelf dient, de ambitie en het exhibitionisme en laat tegelijk zien dat de afstand tussen de politiek en de burgers volledig is weggevallen.
Er is helemaal geen ruimte meer voor geduldig zoeken naar het midden, alles moet hier en nu gebeuren, als in een commedia dell’arte.
Een langdurige voorbereiding op de rol, die in de oude politieke wereld onontbeerlijk was, is niet nodig, zoals Pim Fortuyn, Ayaan Hirsi Ali, Geert Wilders en Rita Verdonk hebben laten zien. Het gaat erom overtuigend een karakter neer te zetten, wat groot spel vereist om de kijkersgunst te winnen.
Dat botst met alles uit de wereld van Kok, Lubbers en Bert de Vries, hun kleine stapjes, nuanceringen en eindeloos zoeken naar het compromis. Het is dan ook geen toeval dat Fortuyn en de drie anderen zich steeds op de breuklijn bevonden van de harde botsingen die zich in de afgelopen jaren hebben voorgedaan. Zij kunnen worden beschouwd als de kinderen van Frits Bolkestein.
Deze conservatieve liberaal, die de VVD leidde tussen 1990 en 1998, zette als eerste de beuk in de oude politieke wereld.
Niet alleen viel hij de overlegcultuur aan als een hindermacht die de economische dynamiek in de weg staat, ook trok hij andere vertrouwde coördinaten van de Nederlandse politiek in twijfel, zoals de Europese integratie en de gelijkwaardigheid van culturen als grondslag van onze pluriforme samenleving.
Door de westerse, liberale cultuur superieur te verklaren riep Bolkestein begin jaren negentig een geest uit de fles, die een diepgaande invloed heeft gehad op het maatschappelijk klimaat en de politieke verhoudingen in de laatste jaren.
De beslissende betekenis was dat hij de tolerantie, het begrip en de relativering als kenmerkende beginselen van onze samenleving op het tweede plan zette.
Daarmee opende hij de weg voor het absolute eigen gelijk, de confrontatie en een politiek van dictaten en botheid die we tot voor kort niet in onze volksziel hadden vermoed. De crises zijn dus niet alleen te herleiden op de vorm, maar ook op de inhoud, en misschien wel op de wisselwerking tussen beide, die alles nog eens uitvergroot en Nederland in de buitenwereld een onherkenbaar gezicht geeft en in eigen huis tot verkramping leidt.
In wezen deed Bolkestein een architectonische aanval op het politieke en sociale bestel, waarop de andere partijen nog altijd geen goed antwoord hebben. Deze verlegenheid, inertie en misschien zelfs wel lafheid hebben er mede toe geleid dat het midden zijn gezicht en aantrekkingskracht heeft verloren, terwijl de uitersten door hun grotere rolvastheid aan bekoring hebben gewonnen.
Het midden moet, met andere woorden, worden heroverd. De christen-democraat Herman Wijffels lijkt op dit moment als informateur van een centrumkabinet de juiste man op de juiste plaats.
Hij laat zich als nuchtere zoon van het platteland van Zeeuws-Vlaanderen niet afschrikken door de chaos, maar is juist nieuwsgierig naar het patroon in de gekte, omdat daarin wellicht de coördinaten zichtbaar worden van een nieuwe ordening der dingen.