Het Nederlandse wielrennen en de Vuelta zijn nooit innige vrienden geweest
Het Nederlandse wielrennen en de Ronde van Spanje, de Vuelta, zijn nooit innige vrienden geweest. Nu zijn er Nederlandse kanshebbers voor de toptien, ooit reden ze er in jutezakken.
Morgen, bij de proloog van 'la Vuelta a España', staan dertien landgenoten ingeschreven voor de derde grote, drie weken durende wielerronde van het jaar. In totaal 265 Nederlandse renners stapten ooit op in Spanje en nu zullen Wilco Kelderman, Bouke Mollema en Steven Kruijswijk bij de kanshebbers voor een top-tienplaats behoren; (weer) een ongekende luxe voor het Nederlandse wielrennen in een toch al opvallend goed Oranje-wielerjaar.
Hoe anders was dat in 1961. De complete Nederlandse ploeg viel uit. Zilverberg was de enige die prijs reed: hij werd tweede in Benidorm in de zevende etappe. Ooit zei hij me over dat optreden: "Wij wisten helemaal niets van koersen in Spanje en van het leven daar al helemaal niets. De wegen waren slecht, je kon er 's avonds laat pas eten krijgen en helemaal niets wat wij gewend waren. Na een week geloofden de meesten van ons het wel. Er werd daar ook geen stuiver verdiend. Dan kon je beter kermiskoersen in België gaan rijden."
De eerste twee Hollandse jongens die ooit in de Vuelta opstapten, heetten Marinus Valentijn, afkomstig uit het smokkelaarsbolwerk Sint Willebrord, en Gerrit van de Ruit uit Capelle aan den IJssel. Ze waren in 1935 opgenomen in een soort internationale ploeg. Valentijn, een nationale topper in de jaren dertig, werd derde in de eerste etappe en tiende in het eindklassement, op 70 minuten van winnaar Gustaaf Deloor, een Belg.
In de jaren zestig haalde hij in Wielersport de volgende herinnering op: "Het was er die dagen zo koud en het regende zo hard, dat we constant bij boeren stopten en hen vroegen of ze ons jutezakken konden meegeven. Dat werden dan onze koersjasjes. En meteen vroegen we die lui om eten, want dat was helemaal niet geregeld. Het was iedere dag ellende."
Rijst en bier
Van de Ruit, die als veertiende (van de 29 mannen die uitreden) in Madrid aankwam, zei, ook in de jaren zestig: "Ik heb nog nooit in zoveel armoede gereden als daar. Er dreigde voortdurend iets van een burgeroorlog en velen hadden niets te eten. 's Avonds kreeg je een bord rijst en een glas bier, daar moest je het mee doen. Slapen? Ja, op de vloer, op stro, met één deken voor iedere buitenlandse coureur."
Iets beter verging het een zestal koene vaderlanders dat in 1946 met (let wel) een vliegtuig van de Nederlandse regering naar Madrid werd gevlogen. Europa was nauwelijks bekomen van de Tweede Wereldoorlog, maar de Spaanse dictator Franco gaf opdracht toch een grote ronde uit te schrijven. Op 7 mei 1946 vertrokken Jan Lambrichts, Charles van de Voorde, Hubert Sijen, Frans Pauwels, Cees Joosen en Sjefke Janssens voor de 3847 kilometer van de zesde Vuelta. Martin W. Duyzings was de allereerste Nederlandse journalist die meereisde met de koers en die voor De Maasbode dagelijks vlammend mooie artikelen leverde over het wel en wee van de vooral Limburgse renners, die allen vrij behoorlijk uit de oorlog waren gekomen.
Met die zes Nederlanders koersten vijf Portugezen, vijf Zwitsers en 32 Spanjaarden. Drie weken later kwamen 29 renners in Madrid terug: Lambrichts werd derde in het eindklassement en werd algemeen beschouwd als een toprenner in Europa. Met hem reden ook Pauwels en Joosen de koers uit.
Van Sjefke Janssen is het verhaal bekend dat hij, na zijn uitvallen halverwege, in het vliegtuig naar Amsterdam alles wat zijn medereizigers aan eten lieten staan achter elkaar opat. Hij had twee weken met honger moeten leven. Medereizigers dachten met een vrijgelaten oorlogsgevangene te maken te hebben; hij was 'slechts' profwielrenner.
In 1958 was er sprake van Oranje-succes in de Vuelta. De geslepen en altijd op geld uit zijnde ploegleider Kees Pellenaars leidde een ploeg waar in Valencia ineens kruidenierszoon Daan de Groot naar voren werd geroepen. Hij was de eerste Nederlandse leider in de Vuelta en bleef dat drie dagen.
In de jaren tachtig vertelde De Groot me, toen taxichauffeur in Amsterdam: "Ik wist niet wat me overkwam. Ik was maar een doodgewone renner en ineens reed ik drie dagen in die leiderstrui daar. Kwam de Spaanse pers naar me toe, maar ik verstond geen hol van die mannen. Ik antwoordde dat alles 'very good' was en dat schreven ze blijkbaar ook op. Neen, ik heb die ronde niet uitgereden, dat was te zwaar voor me. En dan dat eten daar... Ik wilde naar huis, naar mijn eigen leventje in Amsterdam."
Succes
Kees Pellenaars kwam in 1967 terug met de meest succesvolle Nederlandse afvaardiging ooit in de Vuelta. De Televizier-ploeg haalde zeven etappeoverwinningen binnen in de Ronde van Spanje die door Jan Janssen werd gewonnen. In het eindklassement eindigde de Brabander Cees Haast als vijfde.
Pellenaars had in Haast een podiumkandidaat gezien en het was een publiek geheim dat Pellenaars Janssen niet mocht en graag belachelijk maakte.
Het Nederlandse wielrennen en de Vuelta zijn echter nooit innige vrienden geweest. Ja, Erwin Nijboer reed tienmaal de Vuelta, een Oranje-record. Joop Zoetemelk en Jan Janssen wonnen de Vuelta (beiden in het jaar vóór ze de Tour de France wonnen), Gerben Karstens won veertien etappes en René Pijnen droeg zeventien dagen de leiderstrui.
En, een historisch gezien saillant feit: Karsten Kroon kreeg één dag de bolletjestrui in de Vuelta. Dat was op 11 september (9/11) 2001. Dat memorabele feit kreeg de volgende dag niet heel veel weerklank in de pers. Kroon zegt nu: "Redelijk begrijpelijk toch, er gebeurde toen even iets anders in de wereld."
Lees ook:
Nederlandse successen in het wielrennen zijn geen uitschieters
Nostalgie hing als een bagagedrager aan het Nederlandse wielrennen. De nieuwe generatie rekent faliekant af met het gedweep met Zoetemelk en Raas.