Het mag, wat de overheid doet om de rechtsstaat te beschermen. Maar is het wenselijk?
‘Anti-democratisch’ of ‘slecht voor de sociale cohesie’ zijn de nogal vage oordelen waarmee de overheid haar ingrijpen bij het Cornelius Haga Lyceum legitimeert. Of waarmee ze islamitische figuren aanpakt. Zo ondermijnt de overheid de rechtsstaat die ze zegt te beschermen, menen critici.
De strategie van de gemeente Amsterdam en de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) om de groei van het Cornelius Haga Lyceum te stuiten, is mislukt. Ze betichtten bestuursleden van de islamitische school openlijk van anti-democratische tendensen en van banden met een terroristische organisatie. De hoop was dat ouders hun kinderen er daardoor niet zouden inschrijven, maar komend jaar, zo zegt de school, verdubbelt het aantal leerlingen.
Een ongewoon optreden van de gemeente en de NCTV, maar het komt niet uit de lucht vallen. Het is onderdeel van een beleid dat de afgelopen jaren is ontwikkeld en dat zich richt op het tegengaan van radicalisering. De overheid wil meer kunnen doen in de fase voordat de strafrechtelijke grens is bereikt. In 2016 verscheen een stappenplan voor gemeenten: wat te doen bij ‘problematisch gedrag’, zoals het is gaan heten.
Openlijk stelling nemen tegen een organisatie, zoals tegen het Cornelius Haga Lyceum, is een van de tactieken uit dat stappenplan. Zo zijn er tig. Zoals ‘confronterende’ gesprekken voeren, het niet verlenen van een visum aan bepaalde sprekers uit het buitenland, activiteiten nauwgezet volgen door ambtenaren herhaaldelijke bezoekjes te laten brengen, het opleggen van gebiedsverboden, of het stoppen van subsidies.
De overheid noemt dat ‘verstoren’, critici hebben het over ‘bestuurlijk stalken’.
Sluipend
‘Problematisch gedrag’ staat weer hoog op de agenda van de overheid, waaronder de Algemene Inlichtingen en Veiligheidsdienst (AIVD), ziet Jelle van Buuren, terrorismedeskundige aan de Universiteit Leiden. “De afgelopen jaren was ze vooral bezig met al die uitreizigers en de terugkeerders vanuit Syrië en de acute geweldsdreiging. Nu die dreiging iets is afgenomen, is er ruimte voor de meer sluipende ontwikkelingen in de maatschappij.”
Dat blijkt ook uit het jongste jaarverslag van de AIVD. Daarin waarschuwt de inlichtingendienst voor het naschoolse islamitische onderwijs en Arabische lessen. In toenemende mate zouden daar ‘onverdraagzame en anti-democratische’ boodschappen worden verkondigd. “Op de lange termijn kan dit de sociale cohesie onder druk zetten en daarmee de democratische rechtsorde ondergraven”, schrijft de dienst.
Specifieker wordt de AIVD niet. De dienst noemt geen organisatoren van naschoolse lessen bij naam. Maar we mogen ervan uitgaan dat de inlichtingendienst er niet zomaar voor waarschuwt, verzekerde directeur Dick Schoof tijdens de presentatie van het jaarverslag.
Bij het verstoringsbeleid is dat blauwe-ogen-principe belangrijk. Vaak moeten burgers het doen met summiere informatie en vraagt de overheid hen om erop te vertrouwen dat ze iemand niet zomaar het leven zuur maakt.
Dat heeft een duidelijk nadeel: voor het doelwit van de overheid is het eenvoudig om de bal terug te kaatsen. Dat deed ook het Cornelius Haga Lyceum, waarover de AIVD informatie over banden met een terroristische organisatie eveneens geheim hield. Laat de gemeente maar met bewijs komen voor hun stevige beschuldigingen, zei directeur Soner Atasoy in Trouw. “Ik word uitgemaakt voor terrorist, zonder dat er bewijzen worden gegeven van wat ik verkeerd zou hebben gedaan.”
Gebiedsverbod
De vage termen die de overheid gebruikt maken het voor de burger niet altijd duidelijk waar de grenzen liggen. Bij het strafrecht is dat wel het geval: iemand die een kalashnikov koopt of geld overmaakt aan een terroristische organisatie overtreedt de wet. Maar iemand die ‘het open karakter van de samenleving in gevaar brengt’, of ‘de sociale cohesie ondermijnt’? Wanneer gaat hij of zij daarin te ver, en wie bepaalt dat?
Eerder zette Tom Zwart, hoogleraar cross-cultureel recht aan de Universiteit Utrecht, grote vraagtekens bij het verstoringsbeleid van de Nederlandse overheid. Dat was toen de salafistische imam Fawaz Jneid in 2017 een gebiedsverbod kreeg voor twee wijken in Den Haag. Reden was niet dat hij iets strafbaar had gezegd. Er lag een bestuurlijke rapportage waarin stond dat hij jihadistisch gedachtegoed verspreidde in een wijk waar jongeren vatbaar zijn voor die boodschap. Jneid mocht die rapportage zelf niet inzien.
De Raad van State, die het gebiedsverbod toetste, keurde de maatregel goed. Maar volgens Zwart zijn ‘de randen van de rechtsstaat overschreden’. De imam kon het verbod vanwege het geheime rapport niet goed aanvechten. “We zijn er als samenleving bij gebaat dat we weten waar de grens ligt. En op deze manier wordt de imam ook niet gecorrigeerd door de straf.”
In de ogen van Zwart heeft de overheid in de kwestie Cornelius Haga Lyceum de grenzen van de rechtsstaat zelfs ‘met voeten getreden’. “Dit kan gewoon niet. In Nederland is het zo dat alles wat níet strafbaar is, je wél mag doen. Maar nu heeft de overheid een aparte categorie gemaakt: ‘problematisch gedrag’. Daarmee houdt de overheid zich zelf niet aan de rechtsorde.”
Ruimhartig
Het verstoringsbeleid staat voor hem gelijk aan ‘bestuurlijk stalken’. Hij vergelijkt de Haga-kwestie met een burger die een schuurtje in zijn achtertuin bouwt. “Stel, de gemeente ziet dat en is er niet happy mee, maar het past binnen de toegestane normen. Dan belt ze de baas van die burger om te zeggen: met die persoon is iets helemaal mis. Dat heeft geen enkele wettelijke grond. De overheid mag mensen het leven niet lastig maken zolang ze de wet niet overtreden.”
Zwart maakt zich grote zorgen over de vrijheden die we hiermee verliezen, des te meer omdat er in de politiek nauwelijks aandacht voor is. “Tot een paar jaar geleden hadden we in Nederland een verfrissend ruimhartig beleid, waarin alles kon, al was het grievend. Nu is er een klimaatswijziging gaande. De Tweede Kamer gebruikt al snel de taal ‘met wortel en tak uitroeien’, en ‘paal en perk stellen’, vooral als het gaat om uitingen uit islamitische hoek. Dat is de verkeerde weg.”
Ook Jelle van Buuren ziet een ‘botsing van vrijheden’. Door bepaalde groepen te dwarsbomen, bijvoorbeeld omdat zij geen ruimte geven aan andersdenkenden, beschermt de overheid de vrijheid van meningsuiting. Maar dat doet ze door de vrijheid van die bepaalde groep in te perken.
Salafisten
Een ongemakkelijke keuze, zegt de terrorismedeskundige. Toch ziet hij ook het belang van dat beleid: wie nu niet ingrijpt om polarisatie te voorkomen loopt het risico om later de rekening gepresenteerd te krijgen. Wel is het volgens Van Buuren belangrijk dat de overheid goed uitlegt waarom ze ingrijpt en dat het niet bij elk incident gebeurt, maar pas als er structurele problemen zijn. Bovendien moet de overheid ervoor waken dat het niet altijd over maar één groep gaat: salafisten.
Dat laatste verwijt klinkt regelmatig. En dat is niet zomaar. In 2004 verscheen de AIVD-notitie ‘Van dawa tot jihad’. Daarin legt de inlichtingendienst uit wat hij verstaat onder de democratische rechtsorde die hij moet beschermen. Het gaat in dat rapport over de radicale islam. In latere beleidsstukken van de overheid wordt die term vervangen door het algemenere ‘problematisch gedrag’. Maar in de praktijk ligt de nadruk nog steeds op het conservatieve deel van de islam. Zo focust de nieuw opgerichte Taskforce problematisch gedrag & ongewenste buitenlandse financiering – die een leidende rol had bij de waarschuwing over het Cornelius Haga College – zich allereerst op de salafistische beweging.
De gedachte is: als je salafist bent, word je vanzelf jihadist, zegt Yassin Elforkani, imam van de Blauwe Moskee in Amsterdam. “Alsof het salafisme een springplank is, zo beschrijft de AIVD het letterlijk. Maar dat is een onzinnige gedachte. Ik ben zelf geen salafist, maar ik heb wel goed contact met salafistische organisaties. Voor de positieve bijdrage die zij leveren aan de samenleving, ja, want daar gaan ook veel dingen goed, is helemaal geen oog. Alle salafisten worden over een kam geschoren.”
Zo vergaat het ook ‘gewone’ moslims, zegt de imam. In het laatste jaarverslag schreef de AIVD dat er voor de Arabische lessen en het naschoolse islamitische onderwijs waarin radicale figuren zich positioneren ‘geen goede alternatieven zijn’. “Pertinent onjuist”, zegt Elforkani. “Nagenoeg elke moskee biedt dit soort lessen aan. Hoe kan het dat onze veiligheidsdienst dit niet weet, als werkelijk elke moslim je dit kan vertellen?”
Elforkani vindt dat de overheid minder in algemeenheden moet spreken. “Als je komt met termen als anti-democratisch, of anti-integratief, dan maak je de hele islamitische gemeenschap verdacht. Waar hebben ze het over? Wees concreet. Ik sprak met ouders van het Cornelius Haga Lyceum, die begrepen helemaal niets van wat er anti-democratisch zou zijn in het onderwijs. En nee, dat heeft niet met hun opleidingsniveau te maken. Ook mij is niet duidelijk wat ermee wordt bedoeld. Die school zelf zegt met klem zich te beroepen op onze democratische instituties. Is het dan zo dat er toch stiekem anti-democratisch onderwijs gegeven wordt? Of gaat het om de personen die er zitten? Is het echt zo lastig om wat duidelijker te zijn?”
Vertrouwen
Voor moslims komt een nieuwere term als ‘anti-integratief’ bovenop het oudere ‘integratie’ waarmee ze al jaren om de oren worden geslagen. “En die term was al vaag”, zegt Elforkani. “Die termen geven het gevoel dat we iets fout doen, alleen is niet duidelijk wat precies. Op een gegeven moment heb je daar genoeg van. In de politiek, in de media en ook bij de AIVD, is er de laatste jaren iets verschoven. Het gaat niet meer over wat er juridisch wel en niet kan. Het gaat over wat ‘wenselijke ontwikkelingen’ zijn.”
Het gevolg van dit alles baart de imam grote zorgen. Hij waarschuwt dat de veiligheidsdienst de islamitische gemeenschap tegen zich in het harnas jaagt. “Moslims vertrouwen de overheid steeds minder. Dat is een gevaarlijke ontwikkeling.”
Daar komt bij dat radicale of omstreden figuren kwesties als het Cornelius Haga Lyceum kunnen aangrijpen voor hun propaganda. Zo noemt Elforkani de anti-democratische groep Hizb-ut-Tahrir. “Die zegt: zie je wel, het democratische systeem deugt niet. Zie je wel, die instituties noemen zich wel democratisch, maar zijn dat eigenlijk niet. En: de overheid is tegen de islam, die voert een anti-islam-beleid. Ik zeg het niet graag, maar ze hebben wel een punt.”
De overheid moet democratische uitgangspunten niet loslaten in de strijd tegen anti-democratische tendensen, maar juist ferm vasthouden aan de rechtsstaat, vindt Elforkani. “Anders geeft ze een cadeau aan de anti-democratische bewegingen. Hoe lastig en complex het ook is om radicalisering tegen te gaan, ze moet niet haar eigen rechtsstatelijke principes overboord zetten. Daar winnen we de oorlog niet mee.”
Lees ook:
Moskeeën: AIVD duwt met vage beschuldigingen alle lessen Arabisch in de radicale hoek
Inlichtingendienst AIVD duwt álle naschoolse lessen Arabisch en het islamitische onderwijs in moskeeën in de radicale hoek, zeggen moskee-bestuurders. Dat is niet terecht, zeggen zij.
AIVD: radicaalislamitisch gedachtegoed wordt niet alleen verspreid in scholen en moskeeën
Het aanbod is inmiddels wijdvertakt, schrijft de inlichtingendienst in het jaarverslag van 2018, en dat baart zorgen.
Predikt imam Fawaz Jneid nou wel of niet de jihad?
Volgens de minister is hij een bedreiging voor de nationale veiligheid omdat hij jihadistisch gedachtengoed verspreidt. Niet letterlijk, maar tussen de regels door. Voor zover bekend heeft de imam niets strafbaars gezegd, waarom gaat hij volgens de minister dan toch te ver?