Het komt vast goed met David
Na een onbezorgde zwangerschap van acht maanden was Trouw-journalist Elisa Hermanides ervan overtuigd dat haar tweeling zonder problemen ter wereld zou komen. Totdat de artsen plotseling enorme haast kregen.
Het bed waarop ik lag kwam in beweging. De verpleegkundigen en de dokters versnelden hun pas, ze renden. Mijn vriend, gehuld in ziekenhuiskleding, rende mee. Mijn zusje en schoonmoeder ook, maar zij moesten bij de klapdeuren achterblijven. Voor afscheid nemen was geen tijd. Ik trilde, klappertandde. Het komt goed, had mijn moeder nog aan de telefoon gezegd. Nu doorzetten.
"Als u iets voelt, moet u het zeggen", zei de dokter. De ruggeprik was net gezet en nu gingen ze snijden om de tweeling uit mijn buik te halen. "Het doet pijn", zei ik. Even pauzeerden ze, heel even. "Houd vol, vrouw. Je doet het supergoed", zei een verpleegkundige.
Gesjor en getrek in mijn buik. En daar klonk gegil van baby 1, het meisje. Eleni krijste, hoog en schril. Het was woensdag 4 maart 2015, zeven over negen 's avonds. Ze werd aan de verpleegkundige gegeven. Ze trokken en sjorden weer in mijn buik. Een minuut later haalden ze baby 2 naar buiten, de jongen. David. Het bleef stil.
Een paar uur eerder hadden de dokters besloten dat ze een natuurlijke bevalling zouden opwekken. Ik vond het een beetje jammer (ik kon die avond niet meer naar de bioscoop), maar vooral spannend (eindelijk zou ik zien wie er al maanden in mijn buik zaten). De dokters hadden gezien dat er bij het jongetje meer bloed naar de hersenen stroomde dan gebruikelijk. Hij leek zo te compenseren voor een iets minder goed werkende placenta. Dat was geen acuut probleem, maar in een later stadium zou het jongetje in de knel kunnen komen. En omdat de baby's al zo goed als voldragen waren, was er geen reden om nog langer te wachten. Zo mondde een controle uit in een ziekenhuisopname.
Los van wat ongemakken was mijn zwangerschap zonder problemen verlopen. Zo vanzelfsprekend is dat niet; ik hoorde het ene na het andere verhaal over tweelingen die te vroeg geboren werden. Toen ik acht maanden zwanger was en nog steeds naar mijn werk kon fietsen, raakten mijn vriend Nikki en ik ervan overtuigd dat er weinig meer mis kon gaan. Iedereen die het wilde weten vertelde ik dat het meisje met haar hoofd naar beneden lag, en de jongen met zijn hoofd naar boven. Yin en Yang.
Daar was Eleni. Nikki liet haar aan mij zien. Ze was gehuld in een donkergroene doek. Ze had een klein, gelijkmatig, wit gezicht. Onder haar roze-blauwe mutsje grote zwarte ogen."David heeft het moeilijk, ze zijn met hem bezig", zei Nikki.
Ik mocht Eleni nog niet vasthouden omdat de dokters de twee placenta's nog moesten verwijderen en de wond moesten sluiten. De dokters trokken, sjorden eindeloos lang in mijn buik en babbelden over hun leven. "Wist je dat Vivaldi ook op 4 maart geboren is?" vroeg een dokter aan mij.
Rond tien uur 's avonds werd ik naar de uitslaapkamer gebracht. Nikki was bij de tweeling, dat hadden we van tevoren afgesproken. Dus was ik alleen. Ik dacht aan David die het moeilijk had. Het komt vast goed, zei ik tegen mezelf. We zijn in het ziekenhuis en ze kunnen veel. De automatische bloeddrukmeter pompte zich elke zoveel minuten op en kneep mijn arm zo sterk af dat het pijn deed. Ik was zo versuft dat ik pas na een stuk of tien keer aan een verpleegster vroeg of ik niet losgekoppeld kon worden. Ik wachtte en wachtte.
Pas na middernacht zag ik David voor het eerst, op de neonatologie-afdeling. Hij werd beademd en was met slangetjes aan allerlei apparatuur verbonden. Hem vasthouden kon niet. Alleen kijken en strelen mocht. Op zijn hoofd zat een gifgroen mutsje om de elektrodes die zijn hersensignalen opvingen op hun plaats te houden. Na de geboorte was zijn hartslag zo laag geweest dat ze hem hadden moeten reanimeren. Hij had lange tijd een groot zuurstoftekort gehad en was aan het vechten om in leven te blijven. Zijn bloeddruk was te laag en hij had ernstige bloedarmoede. Een moeilijke start, noemden de dokters het. Om hersenschade zoveel mogelijk te voorkomen werd zijn lichaam gekoeld met een pakje om zijn lijf. Ik hoopte dat het zou werken, dat hij er bovenop zou komen. "Ik hou van je David", zei ik.
Eleni werd op mijn borst gelegd. Haar lichaam was klein en kwetsbaar, maar haar blik was pittig, aanwezig. Davids blik was afwezig, verdoofd. Nikki vertelde dat David in zijn vinger had geknepen. Het gaf hem hoop. Eleni mocht rond drie uur 's nachts even naast David liggen. Haar doorbloede beentjes staken paarsrood af bij zijn spierwitte huid.
Of het klopte dat ik borstvoeding wilde geven, werd mij gevraagd zodra ik met Eleni op de kraamafdeling kwam. Ja, zei ik. En zo begon het borstvoedingsrooster: elke drie uur moest ze drinken en verschoond worden. Nikki had het verschonen snel onder de knie. Maar het drinken ging niet zo makkelijk. Ze was ruim drie weken te vroeg geboren en nog niet sterk genoeg om lang achter elkaar te drinken. Alles draaide erom dat ze goed hapte en niet al te snel losliet, wat een stuk makkelijker klinkt dan het is.
Donderdagochtend reed een verpleegster een gele kolfmachine op wieltjes mijn kamer in. Ik moest twee trechters op mijn borsten zetten, de machine ging aan en er klonk een pompend geluid. De gelige druppels die in de kolfflesjes druppelden, het colostrum, werden door de verpleegkundigen behandeld als vloeibaar goud. Ik word gemolken als een koe, dacht ik en lachte, voor het eerst sinds de geboorte.
Tijd om na te denken was er nauwelijks. Na een borstvoeding was er bezoek. Dan moest ik weer kolven om de borstvoeding verder op gang te brengen én om Eleni te kunnen bijvoeden met moedermelk. Vervolgens kwam er weer een van de vele artsen langs om te praten: over de operatie, over David, over Eleni of over ons. Daarna kwam er eten. En dan weer werd mijn bed door de lange ziekenhuisgangen naar de neonatologie-afdeling gereden om David te zien, terwijl mijn familie bij Eleni bleef. Ik zag David vechten. Hoorde van de dokters dat het wonderlijk was dat hij het al zo lang volhield. Het komt goed, zei ik. Ik houd van je David. Alles komt altijd goed. Dit ook.
"Ik ga goed voor je zorgen, vrouw." Het was de verpleegkundige die ook bij de operatie was geweest. Ze heette Jantine. Ze keek of mijn wond goed heelde, nam mijn pols op, gaf me een spuitje tegen trombose en legde paracetamol voor me neer. Ze ondersteunde me op weg naar de wc, omdat lopen nog moeilijk ging. "Wil je nog wat verse limonade?"
Ook Eleni onderging een uitgebreide controle. Haar gewicht liep nog altijd terug, het drinken ging nog niet goed genoeg. Jantine probeerde allerlei trucjes uit om Eleni zo lang mogelijk aan mijn borst te houden. In de handpalmpjes wrijven, zacht in de voetzolen knijpen, op de slikkliertjes duwen, haar even apart leggen. Alles om meer melk in haar maag te krijgen.
Nikki zat urenlang bij David. Hij was zo trots op hem, omdat hij het volhield, ondanks alle tegenslagen. "Hij vecht heel hard", zei Nikki toen hij weer bij Eleni en mij was. "We moeten blijven hopen dat hij hierdoorheen komt." De stem van Nikki was anders zodra hij over David sprak. Zijn stemgeluid leek uiteengereten, klonk hoger. In de zes jaar dat ik hem ken, heb ik hem nooit eerder zo horen praten. De nachtmerrie die zich voltrok had zich in zijn stem vastgezet.
Juist toen ik weer wat meer hoop voelde, sprak ik met de neonatoloog die David had gereanimeerd. Ze vertelde dat het reanimeren veel te lang had geduurd. Dat hij pas na zes minuten respons had getoond. Ze was somber over de overlevingskansen van David. Zo negatief als zij sprak, had nog geen verpleegkundige of dokter gesproken. Ik wilde het niet weten, vond haar vervelend, wilde dat ze wegging, dat ze haar woorden terugnam, dat het niet zo was.
"Het lijkt me goed om weer even naar David te gaan", zei Jantine. Maar Eleni dan? Het was nacht, er was geen oma om haar in de gaten te houden. Straks zou er iets misgaan terwijl ik weg was. Maar Jantine beloofde haar wiegje bij de verpleegkundigenpost te zetten, zodat ze de hele tijd in de gaten werd gehouden. Dus ging ik weer met mijn bed naar de neonatologie-afdeling.
David reageerde niet goed op het koelen, dus hadden de dokters donderdagavond besloten ermee te stoppen. De hoop was dat zijn organen beter zouden functioneren en zijn bloeddruk zou stabiliseren. Hij zag er opgezwollen uit door al het vocht dat ze in hem hadden gepompt om zijn bloeddruk op peil te houden. Ik probeerde te blijven hopen op een goede afloop. Hij had het nu al zo lang volgehouden, waarom zou hij er dan ook niet bovenop kunnen komen? Ik keek naar hem vanaf de zijkant, ik kon me niet voldoende oprichten om hem van bovenaf te zien. Ik bestudeerde zijn gezicht, legde mijn hand op zijn borst of streelde zijn wangen. Zachtjes zei ik tegen hem dat ik van hem hield. Ik wilde zoveel mogelijk contact met hem, maar mijn hoofd werd al snel zo zwaar dat ik weer moest gaan liggen. Het kwam door de morfine, realiseerde ik me pas later.
Na dit bezoek was ik even alleen. Eleni sliep en ik dacht na. Over hoe het zou zijn als David dood zou gaan. En hoe het zou zijn om met een zwaar gehandicapt kind en een gezond kind verder te leven. De ziekenhuiskamer was half verlicht en ik staarde naar het lege prikbord toen de gedachte in mijn hoofd opdook. Zou het ondertussen niet beter zijn voor David en voor ons als hij zou sterven? Ik wilde met Eleni en Nikki wegkruipen in een cocon, waar gedoe met borstvoeding het grootste probleem was.
Meteen voelde ik me schuldig, egoïstisch. Ik moest in David blijven geloven. Alles komt toch altijd goed?
David kreeg stuipjes. Aanvankelijk leek het erop dat de dokters daar iets op hadden gevonden: een medicijn dat leek aan te slaan. Met iets meer hoop gingen Nikki en ik slapen, voor het eerst. In de kamer stond een stretcher, maar we kropen tegen elkaar aan in het smalle ziekenhuisbed. Af en toe werd ik wakker, dan boog ik naar het ziekenhuiswiegje van Eleni om te controleren of ze nog ademde.
Het kwam niet goed. In de uren dat wij sliepen, kwamen de stuipjes terug. Op vrijdagochtend 6 maart zeiden de dokters dat ze niets meer voor hem konden doen. De verpleegkundigen maakten een kamer voor ons vrij. Voor het eerst kreeg ik daar David in mijn armen, ontkoppeld van bijna alle slangetjes. Hij kreeg alleen nog een verdovingsmiddel. We hielden hem dicht tegen ons aan, vier uur lang. Naast hem zijn springlevende zus, die nauwelijks om aandacht vroeg. Familie en goede vrienden zagen hem, vaak voor het eerst, en namen afscheid. Om vijf over half vijf stierf hij. Soms probeer ik me voor te stellen hoe het voor hem moet zijn geweest om dood te gaan. Hoe duister en donker. Zal hij iets hebben gemerkt van onze aanwezigheid?
Die avond wasten we het lichaam van David in een babybadje. Jantine had alles voorbereid en was erbij toen we de pleisterresten op zijn lichaam voorzichtig wegpoetsten. We huilden. Jantine zag hoe het snot uit mijn neus liep. "Wil je een zakdoekje?" vroeg ze. Ze liep naar ons toe met tissues en zag dat ik met beide handen het lichaam van David vasthield. "Zal ik dan maar je neus snuiten?" Ze hoefde het niet te doen, maar ze deed het. We trokken David kleertjes aan en legden hem in een ziekenhuiswieg. Hij zag eruit als een echt jongetje.
Een paar dagen later vertrokken we uit het ziekenhuis. Met David in een mandje en Eleni in een maxicosi verlieten we onze kamer en liepen we door de lange gang naar het einde van de kraamafdeling. Daar scheidden onze wegen. De begrafenisonderneemster sloeg met David rechtsaf om via het mortuarium het ziekenhuis te verlaten. Wij sloegen met Eleni linksaf en verlieten het ziekenhuis via de uitgang voor de levenden.
In de auto op weg naar huis keek ik achterom naar de halflege achterbank. Hoe vaak had ik mij tijdens mijn zwangerschap niet voorgesteld dat we met twee maxicosi's naar huis zouden rijden. Buiten reden de bussen, de trams, de auto's en de fietsen voorbij alsof er niets was gebeurd.
Tijdens mijn zwangerschap was er geen enkele indicatie dat het zo fout zou gaan. En ook toen de bevalling werd opgewekt, waren de vooruitzichten rooskleurig. De hartjes werden elke paar uur gemonitord en ze klopten zoals hartjes van ongeboren baby's dat horen te doen.
Tot het die avond na vijf over acht 's avonds misging. De verpleegkundigen signaleerden pas tweeëntwintig minuten later dat alleen de hartslag van Eleni werd opgepikt door de apparatuur. Op het moment dat ze de hartslag van David weer vonden, was die te laag en extreem onregelmatig. Aanvankelijk drong de ernst hiervan niet tot mij door. De sfeer was zo onbezorgd, niemand zag dit aankomen. Wij niet, het medisch personeel niet. Achteraf werd duidelijk dat de placenta van David in vrij korte tijd zo'n driekwart van zijn bloed naar mijn bloedbaan had getransporteerd. Met acuut zuurstoftekort tot gevolg. Dit komt bijna nooit voor. Dat is misschien ook waarom ik niet kwaad ben over die tweeëntwintig minuten.
Mijn zoon, die helemaal af was, klaar om op de wereld te komen, heeft op het allerlaatste moment een zeldzaam ongeluk gehad. Zelfs al had het medisch personeel beter opgelet, dan nog was het de vraag geweest of David was blijven leven, met of zonder zware aandoeningen. Bovendien voelt het zo zinloos om kwaad te zijn.
"Gefeliciteerd en gecondoleerd", zei de ene na de andere ziekenhuismedewerker. "Wat dubbel", zeiden en schreven kennissen en collega's. "Aan de ene kant het geluk van een gezonde dochter, aan de andere kant het verdriet om een overleden zoon." Hoe lief iedereen het ook bedoelde, woorden als gefeliciteerd en geluk hadden niets te maken met hoe wij ons voelden.
Niet alles was zwart. Ik zal nooit vergeten hoe ernstig mijn dochter uit haar donkere ogen keek toen ik midden in de nacht voor het eerst Berend Botje voor haar zong. Hoe schattig ze eruitzag in haar veel te grote kleren. Hoe ze genoot van haar allereerste badje. Hoe vertederend het was om te zien hoe Nikki haar verzorgde, alsof hij al jaren vader was. Maar de ellende voerde de boventoon.
Volgende week zondag is het een jaar geleden dat David doodging, na een leven van nog niet eens twee dagen. Ik heb hem niet gekend. De blik in zijn ogen niet, zijn geur niet, zijn gekrijs niet, zijn lach niet. Hoe kun je rouwen om iemand die je niet hebt gekend?
Nog altijd denk ik dagelijks aan hem. Ik vraag me af hoe hij had gelachen. Hoe hij met zijn tweelingzus had gespeeld. Soms zijn er tranen, soms is er slechts een flard van een gedachte. Als Eleni weer iets nieuws kan, vraag ik me af of hij dat ook op dat moment was gaan doen. Ik stel me hem voor als peuter, stoeiend met Eleni in een pierenbadje in het park. Als puber, de trap opstormend na een ruzie met mij over iets onbelangrijks. Als volwassen man, die zelf vader wordt.
Soms word ik onverwacht geconfronteerd met hoe mooi het had kunnen zijn. Zoals toen ik een vriend van een vriend tegenkwam. "Hoe gaat het met de tweeling?" vroeg hij. "Het zal wel erg druk zijn?"
Op straat vallen ze mij op: de tweelingmoeders met hun onhandige, grote kinderwagen. Het steekt. Weliswaar minder dan in het begin, maar toch. Wat had ik graag dat gigantische ding door winkels gemanoeuvreerd, in- en uit elkaar gehaald, de trap op- en afgezeuld. Het verdrietige is dat het went, het leven zonder hem. "Ik heb ook een dochter", zei ik laatst tegen een andere moeder. Ik schrok ervan, even had ik niet aan David gedacht. "En een zoon", zei ik. "Maar hij is overleden."
undefined