Het kerkje aan de zee

Er is een klein wonder gebeurd: ik heb op de kansel van Urk gestaan, ik heb het Woord mogen verkondigen in het kerkje aan de zee. Weliswaar op een doordeweekse avond, maar toch. De kaarsen in de kronen brandden, het VOC-scheepje hing fier aan de zoldering, het prachtig gerestaureerde orgel pronkte op de galerij, het godshuisje zat tot de nok toe vol, het was een onvergetelijke avond.

NICO TER LINDEN

Aan de wand een groot zwart bord met de namen van de Urker predikanten vanaf zestienzoveel tot nu. 'Gedenkt uwer voorgangeren, die u het woord Gods gesproken hebben, en volgt hun geloof na, aanschouwende de uitkomst van hunnen wandel' maant ons de Hebreeënbrief, en zo viel er die avond voor de Urkers de uitkomst van de wandel van één hunner te aanschouwen, want als twintigste predikant van het eiland staat mijn grootvader op het bord vermeld, als proponent gekomen in 1902, in 1906 vertrokken naar Langweer. Mijn grootvader heeft altijd iets met het water gehad: hij werd in Elburg geboren en na Urk en Langweer ging hij naar Amsterdam - schuitje varen, theetje drinken, varen naar de Overtoom, waar zijn kerk stond. Nu staat er Sanders Meubelstad.

Het ontroerde me, toen ik in mooie witte letters zijn naam zag: C. A. ter Linden. Ik had zomaar het idee dat hij met zijn lieve ogen even over het randje van de hemel keek en zich erover verheugde dat daar beneden zijn kleinzoon na zoveel jaren dan toch één keertje zijn kansel op mocht. Waarschijnlijk pinkte hij daarboven nu óók een traantje weg, ter Lindens zijn slap op de zakdoek.

Ik mijmerde wat bij het koperen doopvont, het hangt aan de kansel, de eenheid van woord en sacrament mooi uitbeeldend.

In 1903, een jaar nadat mijn grootouders hier de hervormde pastorie betrokken, is mijn vader geboren en hij werd in dit kerkje gedoopt. Even nog had ik erover gedacht hem te vragen met mij mee te gaan, maar ik was bang dat de reis hem tezeer zou vermoeien.

In de consistoriekamer zat een oude Urker op me te wachten. “Ik heb nog een foto van je grootvader voor je”, zei hij. “En een foto van blinde Jelle, daar heb je een keer over geschreven, niet?” Inderdaad. Blinde Jelle zag hoe zenuwachtig mijn grootvader was, daags voor zijn intree. “Je moet maar net doen alsof je voor koolstronken staat te praten”, zei hij. “En die vrouw daar, rechts van Jelle,” zei de oude Urker, “dat is mijn moeder. Ze heeft nog orgelles gehad van je grootvader. De broer van je grootvader die in Amerika woonde, had daar een mooi orgeltje op de kop getikt, het werd helemaal uit Amerika hiernaartoe gevaren. Mijn moeder had het bedrag bij elkaar gespaard met haringen rijgen voor de rokerij, daar was ze zo trots op.”

Ik zei zo-even dat ik er het Woord verkondigde, maar dat moet ik wel even nuanceren: ik vertelde er de verhalen van de joodse Chassidim die in het Oost-Europa van de achttiende eeuw het automatisme en dogmatisme in de religie zochten te doorbreken. Zij geloofden niet dat de studie van de Talmoed erg belangrijk was, en als zij spraken over God en over de Thora, dan deden zij het zo dat iedereen het kon begrijpen. Hun verhalen stralen warmte uit en zijn van een wondere wijsheid.

Ik had Lija Hirsch meegenomen, die niet alleen mooie ogen heeft (geheel anders dan Lea met de fletse ogen, haar naamgenoot uit het Oude Testament) maar ook een prachtige stem, waarmee zij, aan de piano begeleid door Joost Vandermeent, een schat aan Jiddische en Hebreeuwse liederen zingt.

Voor we het kerkje aan de zee binnengingen, stonden we een tijdje stil bij het oorlogsmonument ernaast. Een groot zandstenen gedenkteken uit 1946 vermeldt de namen van de dertien Urkers die tijdens de bezetting de dood vonden. Tegen het bakstenen trapje dat naar het monument voert, worden naast elkaar in een smalle zwarte marmeren strook nog drie namen vermeld: Israël Samuël Kropveld 5-1-1892, Hendrika de la Penha 10-1-1895, Lea Kropveld 21-3-1924, Sobibor 9-4-1943.

“Een naamgenoot van je,” zeg ik tegen Lija.

“Waarom staan die namen daar onderaan en niet op die grote steen?” vraagt ze.

“De namen zijn er een paar jaar geleden aan toegevoegd,” zeg ik.

Lija zwijgt. Kijkt verdrietig. “Zing maar speciaal voor die drie, vanavond,” zeg ik wat onbeholpen. Kunnen zij hierboven ook een traantje wegpinken, samen met mijn grootvader.

Niemand op Urk wist overigens dat hij Israël Kropveld heette, ze noemden hem altijd Japien de Joode, zo lees ik in de editie van Het Urkerland van 4 mei 1992. Japien woonde in Amsterdam, maar eenmaal in de week kwam hij voor twee dagen met de boot naar Urk om er als 'koopman in allerlei' met zijn kar zijn waren uit te venten. Hij logeerde altijd in de Willem Barendsz. Ze mochten hem graag op het eiland, hij deed er goede zaken, werd Urker met de Urkers, en kort voor het uitbreken van de oorlog besloot hij zich met vrouw en Lea, hun jongste kind, op het eiland te vestigen. Voor hun drietjes bakte Japiens vrouw de matses voor Pesach, ze probeerden zo goed en zo kwaad als dat ging hun eigen joodse levensstijl vast te houden. En ze werden gereformeerd! Liever gezegd: ze werden ingeschreven als leden van de gereformeerde kerk om zo aan een Angehörigkeitserklürung te komen, die hen voor deportatie moest behoeden. Krachtens een verklaring van de Rijkscommissaris zouden Christen-joden niet worden weggevoerd 'voorzover zij vóór 1 januari 1941 tot eene der Christelijke Kerken behoorden'.

In mei 1942 moest Japien op last van de bezetter Urk verlaten en naar Amsterdam terugkeren. Urkers boden het gezin aan bij hen onder te duiken, maar Japien weigerde, hij wilde geen medemens in gevaar brengen. Over hun lot moet hij weinig illusies gehad hebben, zijn oudste zoon David was al tijdens de eerste razzia in Amsterdam opgepakt, februari 1941, vlak voor de staking dus, en in september van dat jaar bereikte hun het bericht dat hij in het concentratiekamp Mauthausen was omgekomen.

Japien zei Urk vaarwel en vestigde zich in de Korte Keizerstraat in Amsterdam. De Urker Jan Mars heeft hem daar nog een keer opgezocht, in april 1943. Hij was benieuwd hoe het de familie in Amsterdam verging en de Willem Barendsz wist Japiens adres. Jan Mars belde aan, maar er deed niemand open. De voordeur stond op een kier, hij liep de gang in en opende een deur. “Ik zag een kamer mit dooien”, vertelde hij later. Japien en de zijnen dachten dat de Duitsers ze kwamen halen en staarden verstijfd van angst naar de man die binnenkwam. Daags erop kwamen de Duitsers hen wél halen. Via Westerbork belandden ze in Sobibor, waar ze onmiddellijk na aankomst werden vergast.

Terwijl zij in Westerbork gevangen zaten, heeft de gereformeerde kerkenraad van Urk aan de Heeren voor de Correspondentie met de Hooge Overheid in Den Haag nog een brief gestuurd met het verzoek de nodige stappen te ondernemen om hun deportatie te verhinderen. De Heeren schreven terug dat vrijlating niet tot de mogelijkheden behoorde, maar dat zij van Duitse zijde de verzekering hadden gekregen dat personen in het bezit van de kerkelijke verklaring niet zouden worden weggevoerd.

Nadat Het Urkerland het verhaal van Japien vier jaar geleden gepubliceerd had, nam een aantal Urkers het initiatief de namen van Japien, Hendrika en Lea alsnog op het monument aan te brengen. Zo geschiedde, en Japiens zuster, die de oorlog overleefde, kwam op 4 mei speciaal naar Urk om hen te gedenken.

Waarom die namen niet meteen op de steen werden aangebracht? Waarschijnlijk omdat niemand daar toen aan heeft gedacht. Wie dat onbegrijpelijk vindt of misschien wel een schande, realisere zich dat in Amsterdam in 1957 de kerk van Christus Koning werd gewijd, een zogenaamde votief-kerk, aan Christus opgedragen uit dankbaarheid dat Amsterdam ongeschonden de oorlog was doorgekomen.

Ik weet dat van mijn leermeester prof. Berger. Toen het justitiepastoraat in Nederland zoveel jaar bestond, sprak hij een rede uit over omgaan met schuld. Iedereen dacht dat hij over criminelen zou spreken, boeven die hun schuld, hun grote schuld, zo dikwijls ontkennen, maar in plaats daarvan had hij het ineens over ons en over persoonlijke en collectieve schuldverdringing. Er zijn zonden, zo afgrondelijk diep dat wij er maar liever de ogen voor sluiten, verschrikkingen, zo gruwelijk enweerzinwekkend dat een mens ze wegduwt in een poging ze zo snel mogelijk te vergeten.

Lija en Joost maakten zo mooi mogelijk muziek, die avond in het kerkje aan de zee, en ik deed mijn best om mooi te vertellen. Over de Chassidim. Over de God van Israël. En tot slot en besluit zongen we waarachtig met alle Urkers het mooie Jiddische lied dat altijd tot slot en besluit van de sabbat wordt gezongen: Gut Woch, a gute Woch, a mazzeldike Woch. Zo mocht ik niet alleen het Woord op Urk verkondigen, maar hebben we er ook nog samen gezongen!

Van de Stichting Culturele Activiteiten kregen we een fraaie boeket bloemen. En een maaltje vis. Ik wist natuurlijk meteen aan wie ik die zou geven. Vis voor 93-jarige vader kopte Het Urkerland de volgende dag.

Wilt u iets delen met Trouw?

Tip hier onze journalisten

Op alle verhalen van Trouw rust uiteraard copyright.
Wil je tekst overnemen of een video(fragment), foto of illustratie gebruiken, mail dan naar copyright@trouw.nl.
© 2023 DPG Media B.V. - alle rechten voorbehouden