Het jodentreintje (1)
Hier liep dus het jodentreintje. Dwars door het bos volg ik het spoor langs de verroeste rails, de brem bloeit tussen de bielzen. Er is nu al sinds jaar en dag een busdienst tussen St ütienne en Le Chambon-sur-Lignon, maar in de oorlog reed hier nog eenmaal daags een hakkehakkepufpuf, het jodentreintje, waarin duizenden joden, voor het merendeel kinderen, nee, niet hun ondergang tegemoet reden maar hun vrijheid.
Om één uur 's middags kwam het treintje in Le Chambon aan, een dorpje in de Haute-Loire, ten noorden van de Ardeche, op zo'n 1 200 meter. De kinderen wisten waar ze naar toe moesten, dat stond op een briefje. Ze moesten naar de pastorie in de Rue de la Grande Fontaine, aan de oever van de Lignon. Daar woonde dominee André Trocmé, en die wist wel een plekje voor ze.
Drieduizend inwoners telde het dorp, en vijfduizend joden werden er korte of lange tijd gehuisvest, voor ze elders onderdak vonden, in Zwitserland of ergens anders. Een eenvoudige gedenksteen tegenover de kerk, geschonken door de geredden, getuigt ervan: Eerbetoon aan de protestantse gemeenschap, die in verzet tegen het misdadige nazibewind met gevaar voor eigen leven duizenden vervolgden heeft verborgen, beschermd en van de dood gered.
Erboven staan woorden uit psalm 112, in het Hebreeuws en in het Frans: Le souvernir du juste restera pour toujours. De rechtvaardige zal tot eeuwige gedachtenis zijn.
Wie was André Trocmé?
Hij werd geboren in 1901 in St Quentin, zijn moeder was een Duitse, zijn vader een Fransman, kantfabrikant uit een oud Hugenotengeslacht. De kleine André werd beschermd opgevoed, achter de hoge muren van hun villa, waar gouverneurs en gouvernantes de kinderen privé onderricht gaven. Op een keer had de tuinman verzuimd het poortje van de grote tuin op slot te doen, André was er oorlogje aan het spelen met zijn broer, toen de poort plotseling openging en een magere, bleke, haveloze man in de opening verscheen, een sigaret bungelend aan zijn lippen.
Hoe lang stond die vreemde kerel daar wel niet naar die twee rijkeluiskindertjes te kijken? Toen schudde hij langzaam zijn magere kop, “tas de cons”, zei hij, met een mengeling van woede en verdriet in zijn stem, 'stelletje tuig', en sloot de deur.
André Trocmé zou deze pâle voyou nooit meer vergeten, de korte ontmoeting met de bleke man maakte een diepe indruk op hem en was er mede de oorzaak van, dat hij er later voor koos 'zijn vaders huis' te verlaten, predikant te worden en zijn leven te wijden aan mensen in nood, mensen 'aan de andere kant van de muur'.
Daar droeg ook toe bij dat hij als jongen met eigen ogen aanschouwde waar het 'oorlogje spelen' van twee broedervolkeren toe leidde: in juli 1916 woedde op luttele kilometers van hun huis de slag aan de Somme, hij zag de verminkte strijders door de stad strompelen en hij zag ook hoe Duitse soldaten, landgenoten van zijn lieve moeder, hun krijgsgevangenen door de straten schopten.
Vijf jaren daarvoor, juni 1911, kort na zijn tiende verjaardag, was er nog iets gebeurd dat van beslissende betekenis voor zijn leven zou zijn: in de auto onderweg naar hun buitenverblijf - André zat achterin - had zijn vader zich in zijn ongeduld tot een onverantwoorde inhaalmanoeuvre laten verleiden, bij de botsing die volgde kwam André's moeder om het leven. “Ik heb haar gedood, ik heb haar gedood”, riep zijn vader in wanhoop. André omhelsde hem. Het was zijn eerste ontmoeting met de dood, maar de man die zijn moeder doodde kon hij slechts liefhebben. Hij wist voor altijd hoe kostbaar een mensenleven is, om het even of het nu het leven van het slachtoffer is of het leven van de moordenaar.
Trocmé ging theologie studeren in Parijs, meldde zich aan als lid van een internationale pacifistische organisatie en werd actief in de vakbonden van de Parijse banlieue. Tijdens een studiejaar aan het Union Theological Seminary in New York ontmoette hij in de eetzaal van het International House de Italiaanse Magda Grilli, die zich in het maatschappelijk werk bekwaamde. Zij was van katholieke huize, maar de nonnen van een Florentijnse kostschool hadden haar de kerk de rug doen toekeren.
Op 18 april 1926, terwijl ze 's morgens ergens ter hoogte van de 125ste straat zwijgend op de pont stonden te wachten, vroeg André haar ten huwelijk: “Ik zal een protestantse dominee zijn, ik wil in armoede leven, ik ben een dienstweigeraar en pacifist, en dat kan mij in de gevangenis brengen en ik weet niet in wat voor ellende nog meer.” Magda zei ja.
Maubeuge was hun eerste gemeente, daarna werkten ze in de mijnstreek van Sin-le-Noble, vlakbij de Belgische grens, totdat ze in 1934 verhuisden naar Le Chambon, een protestantse enclave niet ver van Le Puy. Wie in Frankijk Triviant wil spelen, onthoude de naam van het aan Le Chambon grenzende Le Mazet, want dat gat is erom beroemd dat er alléén maar protestanten wonen.
Een afgelegen dorp in een afgelegen streek, wat moest zo'n dynamische man als Trocmé daar, met zijn al even energieke vrouw? Neuf mois d'hiver, trois mois de misères, dat was het zo'n beetje. Negen maanden winterse kou, drie maanden geploeter en gesjouw: berglandbouw, melkvee en toeristen.
Zou het niet wat zijn, bedacht Trocmé, om een internationale school in Le Chambon te stichten? Leerlingen uit vele landen konden hier als broeders en zusters in vrede samenleven, docenten van allerlei tong en taal zouden er elkaar, hun leerlingen en de gemeenschap van Le Chambon verrijken. Trocmé vroeg Edouard Theis, een oude studievriend uit Parijs, de leiding van de school, het Collège Cévenol, op zich te nemen. In 1938 telde de school 18 leerlingen, in 1943 was dit aantal gegroeid tot 350. Er waren wat joodse leerlingen uit West- en Oosteuropa bijgekomen . . .
In de winter van 1940-1941 was het allemaal begonnen: een Duitse jodin, naar Frankrijk gevlucht, had ergens in het noorden gehoord dat ze bij ene dominee Trocmé en zijn vrouw in Le Chambon veilig zou zijn. Het zuiden was nog niet door de Duitsers bezet, de oude maarschalk Pétain zwaaide er Duitsgezind de scepter. “Mag ik binnenkomen?”, had de vrouw gevraagd. “Natuurlijk”, zei Magda, “natuurlijk, kom binnen.”
De vrouw had geen papieren en dat kon natuurlijk niet. Magda liep snel naar het gemeentehuis en vroeg de burgemeester valse papieren te maken. De man weigerde. “Dat mens moet hier zo snel mogelijk weg, zij brengt het hele dorp in gevaar.”
Inderdaad, de vrouw moest nu zo snel mogelijk weg. De pastorie uit. Maar niet uit het dorp. Magda had 'kom binnen' gezegd, en dat zou ze blijven zeggen. Zo kwamen ze bij tientallen, honderdtallen, want samen met Magda, Edouard Theis en samen met zijn dappere gemeenteleden en gefinancierd door Quakers en Amerikaanse Congregationalisten en door instanties uit Zweden en Zwitserland had Trocmé Le Chambon weldra tot een toevluchtsoord gemaakt voor een vloedgolf verweesde joodse kinderen.
De pastoor van het kleine koppeltje katholieken deed helaas niet mee, maar verder was bijna het hele dorp van de partij, niet-gelovigen en supergelovige Darbisten incluis. Overal zaten joodse kinderen: in de internationale school, in de landbouwschool, in de pastorie en in pensions, op zolders, in kelders en tot in de verre omtrek op de boerderijen. Zodra een auto van de politie het afgelegen Le Chambon naderde, werkte de dorpstamtam op volle toeren en vluchtten de kinderen de bossen in. Soms kwam er ook een telefoontje uit Le Puy. “Morgen komen ze.” Dan werd de hoorn er weer opgelegd. Tot op de dag van vandaag weten ze niet wie het was, die dan belde.
(slot volgt)