Het internationale dorp
In het grote Amsterdam is schrijver Jan van Mersbergen altijd op zoek naar het dorp. Een dorp waar iedereen Engels praat, behalve het personeel van café de Aep.
Als ik met mijn ouders door Amsterdam loop zegt mijn moeder steevast: 'Ge heurt hier alle talen'. En dan zijn we niet op plekken waar vooral toeristen komen. Mijn moeder hoort hoe internationaal Amsterdam is, en ook ik verbaas me er iedere keer weer over. Deze stad is een dorp, maar tegelijk ook een internationale stad met mensen uit alle windstreken, met alle talen. Die twee uitersten verhouden zich op een vreemde manier met de taal in de hoofdrol: door met name het Engels wordt het dorp een echte stad.
Een van de eerste afleveringen van deze reeks over het dorp in de stad ging over mijn voetbalclub op sportpark Drieburg. Toen afgelopen seizoen een groep jonge honden van een andere club overkwam was daar een Engelse jongen bij: James. Erg fysieke speler, op training loopt hij dwars door je heen. Hij verstaat redelijk Nederlands maar geeft er toch de voorkeur aan Engels te praten. Toen hij in de kantine een sterk verhaal vertelde, volledig in het Engels, reageerde ik met: 'Dat is niet te believen'.
James kon er wel om lachen.
Bij een ander team, waar ik vorig jaar veel speelde, is Engels de voertaal in de appgroep. Tussen de twintig spelers zitten een jongen uit Ierland die al tijden in Amsterdam woont, hier een gezin heeft en die bij Swift jeugdtrainer is, en een nieuweling uit Italië: Francesco. Die laatste communiceert ook in het Engels en voegt daar een bijzondere 'Allo allo'-tongval aan toe.
In het team van mijn zoon speelt een jongen met Engelse ouders die heel stil zijn in de appgroep, maar als ze echt iets willen weten of vragen dan doen ze dat in het Engels. Dan volgt er een antwoord in het Engels. Bij een wedstrijd laatst in Amstelveen vroeg ik de vader hoe het voelde om in Amsterdam overal Engels te spreken, of kunnen spreken. Hij vond het heel vriendelijk van ons, maar tegelijk ook 'embarrassing' voor zichzelf.
Waarom schakelen bijna alle Nederlanders vrijwel automatisch over op het Engels? Hebben deze volledig geïntegreerde buitenlanders zo'n moeite met het Nederlands? Ik kan me voorstellen dat Nederlands een moeilijke taal is, maar vooral denk ik dat ze zo'n moeite blijven houden met het Nederlands omdat ze nergens Nederlands hoeven te praten. Thuis praten ze natuurlijk hun eigen taal, maar ook op het werk, op feestjes, in winkels, en zelfs op de school van hun kinderen wordt gewoon door iedereen Engels gepraat.
Misschien is een betere vraag: Waarom spreken Nederlanders zo graag Engels? Vinden wij het simpelweg leuk om Engels te praten? Maakt juist dat van ons dorp toch een beetje een wereldstad?
In mijn Brabantse dorp werd nooit Engels gesproken. Nu kwamen daar geen toeristen, zelfs voor Nederlandse vakantiegangers was er op dat eiland tussen de Merwede en de Maas geen camping of hotel te vinden.
Toch kwam het voor dat de mensen in het dorp in een vreemde taal aangesproken werden. Dat waren vrachtwagenchauffeurs.
Een aantal internationale transportbedrijven was in onze polder gevestigd, en er liep een snelweg doorheen waar een tankstation aan lag. Opvallend: niemand sprak Engels terug, die mensen kregen gewoon antwoord in de taal van die streek.
Wilden ze de weg weten, dan werd hen de weg gewezen. Wilden ze iets kopen dan werd hen de prijs in Hollandse guldens verteld, astublief.
Ik denk dat vrijwel iedereen in die streek moeite had met Engels, er school ook een zekere trots in: wij spreken hier onze eigen taal. Ook voelde het onbeholpen, gasten kun je beter behandelen. Dat samen was wel de eigenheid van dat Brabantse eilandje.
In Amsterdam wil iedereen zo graag meedoen in de internationale sfeer die de stad en haar ligging en bevolking met zich meebrengen dat je soms vergeet dat het ook gewoon een Nederlandse stad is.
Toen ik net in Amsterdam kwam wonen, aan het begin van de jaren negentig van de vorige eeuw, kwam er een grote groep Joegoslavische vluchtelingen naar de stad, allemaal jongemannen die de dienstplicht in Servië probeerden te ontlopen. Het was nog voordat de oorlog echt uit ging breken, en deze jongens voelden wel aan dat het verkeerd zou gaan. Ik leerde er een paar kennen en we spraken onderling altijd Engels, ook nog tien jaar later, toen ze inmiddels een verblijfsvergunning hadden. Dat was uit gemak, maar ook omdat ik graag mijn Engels wilde oefenen. Net in die tijd werd er op de universiteit overgeschakeld op Engelse studieboeken.
Mijn Servische vriend wilde op zijn beurt wel Nederlands leren, maar ook voor hem was Engels veel makkelijker. Gevolg: tot tien jaar terug sprak hij nog voornamelijk Engels. Inmiddels gaat het Nederlands hem goed af, maar hij is dan ook al vijfentwintig jaar hier.
Mijn dochter zit in groep van vijf van een basisschool in de Amsterdamse Pijp. Op het eerste gezicht een Nederlandse klas, veel blonde koppies, een paar donkere kindjes. Doorsneeklasje, zou je zeggen, maar die vierentwintig kinderen die voor zover ik weet allemaal in Nederland zijn geboren, hebben een erg internationale achtergrond.
Op de klassenlijst tel ik tussen de vaders en de moeders twee Italianen, twee Amerikanen, vier Marokkanen, een paar Joodse ouders, Bosnisch, Japans, Duits, en twee ouders die Afrikaans en Indiaas bloed hebben, die laatste twee zijn globale inschattingen. Kan evengoed Cubaans en Pakistaans zijn.
Kinderen met twee Nederlandse ouders komen binnen Nederland uit alle windstreken: Limburg, Brabant, Twente, Zwolle, Groningen. Ik vraag me af of er een kindje is van wie beide ouders in Amsterdam geboren zijn. Misschien één of twee.
In de wandelgangen van deze gemengde klas wordt ook veel Engels gesproken. Omdat alle kindjes goed Nederlands spreken, spreken de meeste ouders ook goed Nederlands, maar overleg met docenten en afspraken maken met andere ouders over het spelen van de kinderen gebeurt toch vooral in het Engels. Dan wordt er gekozen voor zekerheid en duidelijkheid, en dan schakelen de Nederlandse ouders over op Engels.
Nederlanders hebben niet graag dat ze niet begrepen worden. Schakelen we daarom zo snel over op Engels?
Het schoolplein van de school grenst aan het plein van de Franse school. Allemaal expats die hun eigen school hebben, onderwijs gericht op een terugkeer naar Frankrijk. Als ik 's ochtends over de Stadionweg naar de Pijp fiets dan zijn de Fransen gemakkelijk te herkennen: ze rijden bakfietsen en de kinderen hebben helmpjes op.
Laatst sprak ik een moeder en haar twee keurige kindjes, rechtop zaten ze in de bakfiets. Ik was een liedje aan het fluiten en het jongetje keek lachend naar me. "Jij lacht me toch niet uit hè?", vroeg ik, en het ventje bleef lachen. De moeder zei dat hij Nederlands heel goed kon verstaan want zijn vader was Nederlands. Dat zei ze in het Engels.
Ik zei: "Jullie moeten naar de Franse school".
"Klopt", zei ze. "Maar hoe weet je dat?"
"Door de helmpjes, en de nette kleren."
De kinderen van de Franse school dragen leren schoenen, stijve broeken en veel spencers met kabels.
Ook in de kroegen op de Zeedijk wordt heel veel Engels gesproken, en niet alleen door toeristen. In de 'Aep' is Australiër Nicholas vaste klant. Hij werkt in de kiosk naast het Van Goghmuseum. Toen er op een dag een lange rij voor de kassa stond en er plotseling een hoosbui overkwam verkocht hij in een kwartier meer dan zestig paraplu's.
Hij zei: "Door die umbrellas was ik salesman of the month."
Nederlands en Engels door elkaar, iedereen kon het begrijpen.
Toch houdt het barpersoneel heel vaak Nederlands aan. Gewoon volhouden, net als in Brabant. Zitten er vijf klanten van wie er één niet-Nederlands is, dan wordt er Nederlands gesproken en moet die ene zich maar zien te redden, dan vraagt hij maar naar wat er gezegd wordt, mocht hij het niet begrijpen.
Dat werkt goed.
Personeel en vaste klanten zijn die internationale trekjes van dit stukje Amsterdam zo gewend, die passen zich niet meer aan. Zij zijn zoals de Brabantse pompbediende die een chauffeur van elders gewoon in zijn eigen taal de weg wijst.
"Dan gadegij zo en zo, en dan gadegij daor naor rechts. Oké?"
Dat hoor ik Amsterdams barpersoneel ook zeggen als er gevraagd wordt: "Where is the toilet?" Alleen veel korter.
Na een kort knikje richting de trap volgt: "Beneden."
In een kleine stad als Amsterdam, met nog geen miljoen inwoners, een taal die door een erg kleine groep mensen gesproken wordt, en een grote groep permanente bezoekers uit alle delen van de wereld, is het Engels het middel dat de stad groter maakt dan die is. Door Engels te praten voelen we ons internationaal, lijkt het alsof we in een wereldstad wonen. Dat willen we graag.
Op de eerste mooie zonnige dag van het jaar zat ik op het Heinekenplein achter twee meisjes die onderling Engels spraken maar die allebei met de serveerster Nederlands spraken. Je kunt dat internationale gevoel overdrijven, ik vond het wel passen bij een terrasmiddagje in dit dorp.
undefined