'Het hoofdstuk God is nu wel gesloten'
Zeventien jaar na zijn 'Atheïstisch manifest' komt filosoof Herman Philipse met een meer doorwrocht boek waarin hij de opvattingen van grote religieuze denkers weerlegt.
Zou hij het zelf in de gaten hebben? "Wij doen aan waarheidsvinding", zegt hij ergens halverwege het gesprek. Het is niet de eerste keer dat filosoof Herman Philipse (60) zomaar opeens overschakelt naar de wij-vorm. Het majesteitelijke meervoud. Heel soepeltjes gaat het, argeloos haast. Wij van de wetenschap - alsof hier de hele wetenschappelijke gemeenschap bij monde van één persoon zijn decreten uitspreekt.
'God in the Age of Science?
Zo bedoelt hij het vast niet, maar tekenend is het wel: Philipse is een man van de wetenschap. Hij staat te boek als een bestrijder van religie. Die reputatie dankt hij met name aan het vlot geschreven 'Atheïstisch manifest' uit 1995. Een dun, niet al te diepgaand boekje - vindt hij zelf althans.
Nu, zeventien jaar later, komt hij daarom met een meer doorwrochte, academisch verantwoorde versie: 'God in the Age of Science?', uitgegeven bij Oxford University Press. Hij heeft er zes jaar aan gewerkt.
"Het was een gewetenskwestie", legt Philipse uit. "Iedereen in Nederland kent mij van dat rare manifest. Nou, daar baal je ook van. Ik wilde de zaak een keer echt goed onderzoeken. Dan kunnen ze niet meer zeggen: jij hebt er alleen maar zo'n oppervlakkig boekje over geschreven."
Alle mogelijke visies op religie
En inderdaad is zijn nieuwe studie heel wat grondiger dan zijn manifest. Het boek is opgebouwd in de vorm van een 'beslisboom'. Philipse: "Ik behandel alle mogelijke visies op religie. Mijn opties putten het domein uit, je moet dus kiezen als gelovige."
Bij elke visie bespreekt Philipse de filosoof die de betreffende opvatting naar zijn mening het best heeft uitgewerkt. Denkers als Dewi Philips, Alvin Plantinga en Richard Swinburne passeren de revue. Aan die laatste, een godsdienstfilosoof uit Oxford, besteedt Philipse de meeste aandacht: het leeuwendeel van het boek bestaat uit een weerlegging van Swinburne's opvattingen.
Waarom houdt u zich vooral zo met Swinburne bezig?
"Dat heeft te maken met de complexiteit van zijn redenering. Swinburne benadert het theïsme - de theorie dat God bestaat - van alle christelijke denkers het meest wetenschappelijk. Hij weegt de argumenten en concludeert dat Gods bestaan, gezien al het bewijsmateriaal, waarschijnlijker is dan zijn niet-bestaan. Daarbij maakt hij gebruik van de Bayesiaanse waarschijnlijkheidstheorie. Mensen als Plantinga zijn makkelijk te weerleggen, terwijl je voor Swinburne veel meer ruimte nodig hebt. "
Swinburnes exercitie klinkt vrij specialistisch. Zou een gewone gelovige dat wat zeggen, 'Bayesiaanse waarschijnlijkheid'?
"Onder godsdienstfilosofen geldt Swinburne als een van de toppers, maar inderdaad, als je gewone gelovigen vraagt of ze hier wat mee kunnen... Tot vorig jaar gaf ik een semester per jaar college in Oxford. De studentenpastor op het college waar ik verbleef, was een dame die maatschappelijk heel geëngageerd was. Ja, dat soort gelovigen, dat moet helemaal niets van Swinburne hebben."
Waarom niet?
"Ze vinden hem veel te intellectualistisch. En theologisch gezien is hij heel conservatief. Alle dingen in de Bijbel 'metaforisch' interpreteren, dat vindt Swinburne een slappe-knieënoplossing omdat volgens hem de Bijbel dan geen inhoud meer zou hebben. Dus hij is een die-hard."
Gniffelend: "Dat is leuk voor mij, maar een heleboel gelovigen kunnen daar niet mee uit de voeten."
Heeft het dan wel zin om zo iemand te weerleggen?
"Als je je niet in Swinburne's visie herkent, prima. Zeg maar welke optie je dan kiest. Ik bespreek ze allemaal. En als die andere opties ook niet blijken te werken, heb je toch een probleem als gelovige."
U benadert het onderwerp heel wetenschappelijk. Maar geloven is toch niet hetzelfde als het aanhangen van een wetenschappelijke theorie? Bent u geen windmolens aan het bestrijden?
"Ik houd mij bezig met de conceptuele kant van het geloof. Niet met rituelen of met het sociale aspect ervan, maar met de feitelijke vooronderstellingen. Je kunt natuurlijk elke waarheidsclaim laten varen en zeggen dat alles puur symbolisch is. Dan heb je met mij geen discussie."
Zijn appartement in het Amsterdamse Oud-Zuid ademt iets deftigs. Het meubilair is antiek. Fauteuils in Louis Seize-stijl, dito sofa - "nep hoor, het is Nederlands-Napoleontisch, uit 1820" - en een ouderwetse piano. Het is allemaal met smaak ingericht, en ook een beetje statig.
'Hoffelijk', noemt Marcel Sarot hem. Sarot is een van de gelovige godsdienstfilosofen met wie Philipse af en toe de degens kruist over het bestaan van God. Ook de dag voorafgaand aan het interview debateerden ze met elkaar, over Philipse's nieuwe boek.
Volgens Sarot is Philipse "charmant, maar met een scherp randje. In het debat kan hij soms echt een 'killer' zijn, wanneer hij zijn kans schoon ziet. Retorisch is hij ons allemaal de baas. En, nou ja, een beetje ijdel is hij ook. Hij geniet van alle aandacht die hij genereert."
Philipse vond het debat met Sarot wel 'amusant'. Het zijn woorden die hij vaak in de mond neemt: hij heeft het over de 'sport van scherp argumenteren' of de 'lol van lekker ingewikkelde argumenten gebruiken'. "Voor hem is de discussie over het bestaan van God, meer dan voor zijn opponenten, een spel", zegt Rik Peels, een gelovig christen, die bij Philipse promoveerde.
Philipse: "De godsvraag raakt mij niet persoonlijk. Ik heb er geen emotionele band mee, ik ben zeer liberaal opgevoed. Mijn vader ging zondags golfen in plaats van naar de kerk. Op school hadden we één uur godsdienstles per week. Het eerste wat we moesten doen was alle bijbelboeken uit ons hoofd leren. Kom op zeg! Ik vond het totaal niet uitdagend. Ik ben ook één keer naar catechisatie gegaan. Dat was te saai voor woorden. Ik dacht: Jezus, moet ik daar nu mijn tijd aan gaan besteden?"
En toch houdt u zich er nu als volwassene wel jarenlang mee bezig. Waarom probeert u zo hard te bewijzen dat God niet bestaat?
"Daar zit dus niets rancuneus à la Maarten 't Hart achter. Ik heb geen rekening te vereffenen. Ik vind religie een interessant menselijk verschijnsel. Het intrigeert me."
Waarom precies?
"Er zijn veel bezigheden van de mens die je makkelijk begrijpt. Om een heleboel redenen kan landbouw interessant zijn, maar ik zie er geen mysterie in. Een mens wil eten. Logisch. Natuurwetenschap is fascinerend, maar ook daarvan zeg ik: het is me niet echt een raadsel waarom de mens dit doet. Dat heb ik wel bij religie. Eerlijk gezegd begrijp ik niet waarom een wetenschappelijk geschoold mens er nu nog in gelooft. Dat iemand als Swinburne, die veel intelligenter is dan ik, dat toch blijft doen, dat vind ik verbluffend."
En misschien ook verwarrend? Kennelijk neemt het geloof in God met de opmars van de wetenschap niet af.
"Sterker nog, religie maakte de afgelopen decennia een comeback op filosofische factulteiten. Toen ik ging studeren, eind jaren '60, dachten we dat Kant en de logisch positivisten er voorgoed mee hadden afgerekend. Maar christelijke denkers als Plantinga kwamen met nieuwe, ingenieuze theorieën, die de godsvraag toch weer op de filosofische agenda zetten. Wij dachten in die tijd ook dat de secularisering ongeremd zou doorzetten. Maar dat is niet gebeurd. De wereld wordt juist steeds religieuzer. De Verlichting is in de verdrukking gekomen."
En u wilt haar verdedigen.
"Zeker. Maar het hoofdstuk God is nu wel gesloten. Ik bedoel, je kunt er wel eindeloos mee doorgaan. Je leest op een gegeven moment nauwelijks meer iets waar je nog opgewonden van raakt. Ik ben er klaar mee."
Vindt u het eigenlijk niet gewoon belachelijk dat mensen nog in God geloven?
"Het is niet respectabel om dat zo te zeggen. Ik zeg: als je er goed over nadenkt, is het niet vol te houden."
Komt dat niet ongeveer op hetzelfde neer?
"Niet alles wat onredelijk is, is belachelijk. Mensen zijn gekke dieren. Het geloof is onredelijk, maar sommige mensen worden er wel gelukkiger van. Is dat dan belachelijk? Hoe erg is dat nu helemaal?"
Wilt u mensen dan niet van hun geloof af helpen?
"Ik zou het amusant vinden als het gebeurde, maar het is niet mijn doel."
Atheïsten als Richard Dawkins of Daniel Dennet willen dat wel.
"Dawkins beweert dat religie de mensheid meer kwaads brengt dan goeds. Je had het veel beter niet kunnen hebben, volgens hem. Ik ben daar helemaal niet van overtuigd. Ik denk dat het wetenschappelijk onmogelijk is om dat aan te tonen. Dawkins vind ik vervelend. Hij is te veel een prediker."
Zo wordt u soms ook gezien.
"Terwijl ik daartoe geen aanleiding geef. Gelovigen hebben de neiging mij slechter voor te stellen dan ik ben. Dat zit trouwens diep in het christendom: mensen met wie je het niet eens bent, dat zijn vijanden, duivels. Met horentjes en zo. Het heeft iets amusants."
Herman Philipse: God in the Age of Science? A Critique of Religious Reason. Oxford University Press, Oxford. 360 blz.
Wie is Herman Philipse?
Herman Philipse (1951) is sinds 2003 universiteitshoogleraar aan de Universiteit Utrecht. Daarvoor was hij achttien jaar hoogleraar in de wijsbegeerte aan de Leidse universiteit.
Hij studeerde rechten en filosofie in Leiden, waar hij in 1983 promoveerde op de fundering van de logica bij Husserl. In 1998 verscheen een kritische studie over de zijnsfilosofie van Heidegger.
Voor een breder publiek toegankelijk zijn het 'Atheïstisch manifest' uit 1995 en de 'Filosofische polemieken' uit 2009, als ook de zeven collegereeksen op audio-cd's die hij uitbracht bij Home Academy.
Philipse mengt zich graag in het publieke debat. Van 2003 tot 2005 was hij columnist van 'Buitenhof' en in NRC Handelsblad verschijnen regelmatig artikelen van zijn hand.