Column
Het eeuwige in onze verlichte tijd
In een mooi stuk in Letter & Geest schreef de theoloog Frits de Lange afgelopen zaterdag dat het christelijk geloof er beter aan doet af te zien van hoop op de eeuwigheid.
Het moet leven ‘alsof er geen hemel bestaat’, zo varieerde hij op de woorden van Dietrich Bonhoeffer. Bonhoeffer schreef ze vanuit een nazi-gevangenis en wist dus waarover hij het had.
Het leven moet nú geleefd worden, met een intensiteit die het bestaan uit de tijd kan tillen en daarmee de eeuwigheid raakt, aldus De Lange. De gekwelde 19de-eeuwer Søren Kierkegaard lijkt niet ver weg. Er bestaat geen geleidelijke weg van het leven in de tijd naar de eeuwigheid van God, zo meende deze. Alleen een radicale sprong kan iemand daartoe brengen, en die sprong is naar aardse begrippen altijd iets absurds.
Misschien wel zo absurd dat het geloof er toch weer iets redelijks van maakte. Het eeuwig leven is de beloning van wie zich op aarde goed gedragen heeft: zo kreeg de ingewikkelde metafysica van tijd en oneindigheid haar billijkheid terug. Eerst is er de beproeving en dan - voor wie haar verdient - de compensatie: daar kan iedereen mee uit de voeten.
Eeuwigheid is op die manier iets om naar uit te zien. Niet voor niets begint Frits de Lange zijn artikel met de beschrijving van een pelgrimstocht. De altijddurende zaligheid besluit het leven zoals de aankomst in Santiago de Compostella de pelgrimage besluit: als een belofte die onderweg iedere stap naar zich toe trekt.
Tekst loopt door onder afbeelding.
Hoop en hunkering
Maar als de eeuwigheid tijdloos is, dan laat zij zich ook aan de tijdelijkheid van ons bestaan niets gelegen liggen, zo meen ik van De Lange te begrijpen. Ze is er ook nu al op ieder moment: als een mogelijkheid om, net als bij Kierkegaard, uit de tijd te springen. ‘Ik ben er om niet: wie in dat besef leeft, heeft deel aan het eeuwige leven’, schrijft hij. De sleutel daarvan ligt in de dankbaarheid om het feit dát ik er ben.
Toch maakt ook De Lange aan het einde van zijn stuk de eeuwigheid weer iets tijdelijks. ‘De rabbijnen spreken over het eeuwige leven als over ‘het leven van de eeuw die komt’’, schrijft hij. En met Walter Benjamin: ‘Elke seconde is de kleine poort waardoor de Messias kan binnentreden.’ Daarmee is het ‘moment’ van de eeuwigheid verlaten en keert de tijd terug, als een toekomst die verwacht wordt.
Misschien kunnen wij niet anders dan ons verliezen in hoop en hunkering. Veelzeggend is de manier waarop de oude heilsverwachting in onze verlichte tijd vrijwel ongeschonden wordt voortgezet. In een eeuwige zaligheid gelooft bijna niemand meer, en daarom is het verlangen naar aards geluk des te groter. En ook dat ligt altijd in de toekomst: ‘als ik eerst maar....’ Vul maar in: van een nieuwe iPhone tot een afgeronde scheiding. De zaligheid is altijd een voorwaarde waarvan de bezegeling in het verschiet ligt. Ze is nooit hier en nu.
Wat bij De Lange ‘dankbaarheid’ heet zou in een verwereldlijkt levensbesef ‘tevredenheid’ kunnen heten. Helaas heeft die deugd nog altijd een slechte pers. In oude ‘marxistische’ tijden heette ze een bespotting te zijn van het leed op aarde waar we niet werkloos bij konden neerzitten. Tegenwoordig geldt ze in neoliberale vermomming als verraad aan de ambitie waardoor ieders persoonlijke bestaan zou moeten worden voortgedreven.
Zo herhaalt een oud theologisch dilemma zich in een cultuur die alle godsdienst meent te hebben afgeschud - om hem als ‘burgermansgeloof’ in zijn banaalste vormen te omhelzen.
Lees ook het essay van Frits de Lange: Er is maar één leven. Dit.