Het eerste echte kabinet-Balkenende
Met de beëdiging van zijn vierde kabinet, vandaag op Huis ten Bosch, begint Jan Peter Balkenende aan zijn eerste regering waar hij echt een stempel op kan zetten. Vanaf de verkiezingsavond stond voor Balkenende vast dat PvdA en ChristenUnie de coalitie- partners moesten zijn. Hij slaagde er in Wouter Bos en André Rouvoet te overtuigen dat hij ook roerganger kan zijn van een stabiel christelijk-rood kabinet, dat het land nieuw elan kan geven.
Met het aantreden van zijn vierde kabinet is Jan Peter Balkenende hard op weg Hendrik Colijn te evenaren. Deze verre voorganger, voor wie hij openlijk zijn bewondering heeft geuit, leidde in de jaren twintig en dertig van de vorige eeuw vijf kabinetten, die tezamen nog geen zeven jaar regeerden. Balkenende presideerde over drie kabinetten, die minder dan vijf jaar zaten en evenmin zonder schade de eindstreep haalden. In die snelle opeenvolging drukt zich vooral de politieke instabiliteit uit in de crisisjaren voor de oorlog en in de eerste jaren van deze eeuw. Maar het zegt ook iets over Colijn en Balkenende dat zij in tijden van onrust, depressie en verwarring steeds weer boven kwamen drijven.
Colijn domineerde de Nederlandse politiek in de jaren dertig, Balkenende kan in dit decennium zijn stempel drukken. Hij domineert niet zoals de gewezen legerofficier en olie-industrieel, die in zijn kabinetten alle ministers tutoyeerde terwijl zij hem met ’president’ aanspraken. ’Daarmee brachten wij het prestige tot uitdrukking dat hij onder ons genoot’, zei een van hen naderhand. Hoewel Balkenende zich sterk voelt aangesproken door de stoerheid die Colijn uitstraalde, is hij geen heerser. Veelzeggend is dat tegenstanders en sceptici zijn tweede kabinet in de Haagse wandeling meesmuilend aanduidden als ’het kabinet-Zalm onder voorzitterschap van Balkenende’.
De huidige CDA-leider probeerde in de post-fortuynse jaren wel daadkracht en stoerheid te tonen, maar dat had iets onnatuurlijks. Zijn uitgangspositie was een gans andere dan die van Colijn, die bij zijn aantreden als premier al 56 jaar was en de halve wereld reeds had gezien. Balkenende begon op zijn 46ste aan zijn premierschap en anders dan Colijn beschikte hij niet over ministeriële ervaring en was zijn ervaring in de Tweede Kamer minimaal. Daar staat tegenover dat hij, ofschoon tot dan een man van de studeerkamer, niet aarzelde de macht te grijpen toen de kansen zich voordeden. Bovendien was hij als geen ander in staat, als een goede leerling van Machiavelli, de tijd en omstandigheden in het voordeel van zijn partij aan te wenden.
Daarin schuilt een belangrijk verschil met Colijn, die vanwege zijn dominante karakter, globalistische visie en vaderlijke toon het premierschap sterk persoonlijk kleurde. Zulk leiderschap past niet meer in deze tijd van meer gelijkwaardige verhoudingen. ’De papa’s zijn verdwenen’, stelde Herman Wijffels, de grondlegger van dit kabinet, twee jaar terug in een vraaggesprek met deze krant vast. ’In de industriële samenleving van de vorige eeuw ging de elite het volk voor, zoals de baas in de fabriek de arbeiders. Dat hiërarchisch leiderschap kàn niet meer en we wìllen het ook niet meer’.
Balkenende bracht bepaald geen vaderlijkheid mee, al werd dat element in zijn leiderschap, in weerwil van de visie van Wijffels, node gemist toen het land na de moord op Theo van Gogh in 2004 op zijn grondvesten schudde en de premier te lang onzichtbaar bleef. Hij had zich als politicus dan wel snel aangepast aan de omstandigheden, het gebrek aan ervaring en invoelingsvermogen brak hem toch lelijk op. In zaken die om een subtiele hand vroegen, zoals de affaire-Mabel, trad hij te grof op. En op momenten dat hij er moest staan, zoals tijdens de Avond van Van Thijn in 2005, die tot de val van vice-premier Thom de Graaf leidde, was hij er niet. ’Er brandt geen licht in het Torentje’, merkte oud-VVD-leider Wiegel, wandelend langs de Hofvijver, fijntjes tegen een cameraploeg van Netwerk op.
Hoewel hij zich de afgelopen jaren nog wel eens wat opblies, is Balkenende veel meer dan een leider de eerste onder zijns gelijken in een generatie christen-democraten die het CDA als het ware opnieuw hebben uitgevonden. Ze deden dat tijdens de barre tocht door de woestijn in de jaren negentig, toen het CDA tot onder de dertig zetels zakte en politieke tegenstanders de stroming, die zo lang in de Nederlandse politiek had gedomineerd, op sterven na dood verklaarden. De ironie is dat Balkenende en zijn vrienden niet de grafdelvers van de christen-democratie zijn geworden, maar feitelijk de eerste echte generatie christen-democraten, niet belast door de fusietwisten van hun voorvaderen.
De terugkeer naar de oude bronnen – Groen van Prinsterer, Kuyper, Schaepman, de Savornin Lohman - gaf hen ideologisch stevige grond onder de voeten. Dat was een voordeel toen het land in 2002 door een burgerrevolte in een ongekende crisis verzeild raakte. Het droeg ook bij aan een nieuw zelfbewustzijn en een herlevend zelfvertrouwen, dat de partij voor veel kiezers op een rudimentair niveau nog altijd synoniem bleek voor fatsoen, degelijkheid en gemeenschapszin. Deze fase in de geschiedenis van de christen-democratie weerspiegelt zich nu in de ministers en staatssecretarissen die Balkenende voor zijn vierde kabinet op de been heeft gebracht.
In alle opzichten is het zijn ploeg; in het team manifesteert zich ten volle de politieke en intellectuele ontplooiing van de generatie-Balkenende. Daardoor lijkt het er zelfs op dat het CDA in deze coalitie, meer dan in drie vorige combinaties, zijn bestemming heeft gevonden. Misschien is het daarom wel het eerste echte kabinet-Balkenende.
Coalities in Nederland worden niet uit liefde geboren; het zijn verstandshuwelijken met een beperkte houdbaarheidsduur, die hun basis vinden in de verkiezingsuitslag. Maar toch, de nieuwe coalitie past door haar christelijke en sociale signatuur wonderwel bij het CDA dat Balkenende voor ogen had, toen hij in september 2001 uit de bloedige coup van partijvoorzitter Van Rij tegen het bewind van Jaap de Hoop Scheffer als politiek leider naar voren trad.
Dat lijkt een boude bewering na de innige samenwerking met de VVD in de afgelopen jaren en de spiegelbeeldige afkeer van de PvdA. Balkenende hield, zo mogelijk, nog steviger aan de liberalen vast dan Colijn in de jaren dertig aan de Gouden Standaard, de koppeling van de gulden aan de goudprijs die onze munt nodeloos duur maakte en de regering tot zware bezuinigingen dwong. Vaak leek het in de afgelopen jaren alsof de christen-democraten de VVD als hun natuurlijke partner beschouwden en, net als in de tijd van Colijn, de sociaal-democraten als hun erfvijand.
In lijn daarmee lijkt de switch van Balkenende van de VVD naar de  PvdA het gevolg van een Saulus-Paulusbekering. Maar zo is het niet. Al twee jaar geleden schetsten prominenten in het CDA als ideaal scenario: de verzorgingsstaat hervormen met behulp van de VVD, daarna in de samenleving investeren met de PvdA. Balkenende wilde echter niet zijn samenwerking met de VVD voortijdig verbreken. Hij mikte op een koerswijziging in mei 2007, maar uiteindelijk sneuvelde zijn kabinet eind juni over de paspoort-kwestie van Hirsi Ali.
In die periode onderkende de CDA-top wel de noodzaak van een ander beleid, met meer aandacht voor gezinnen en sociale samenhang. Het verkiezingsprogramma was het eerste tastbare bewijs van de kentering. Ab Klink, de directeur van het wetenschappelijk bureau, maakte er in de zomer, gezeten aan de oevers van het Gardameer, een betrekkelijk vlak stuk van, zodat het kon dienen als wissel naar de PvdA. Het hielp mee dat de VVD zichzelf door de strijd om het leiderschap tussen Rutte en Verdonk in een verlammende crisis stortte.
De mentale verwijdering van de liberalen versnelde zich tijdens de verkiezingscampagne door de nogal persoonlijke aanvallen van Rutte en Zalm op Balkenende. De CDA-leider had lang met hen samengewerkt, nu pakten ze hem hard aan op zijn gebrek aan regie tijdens verschillende crises. Dat maakte hem volgens zijn omgeving verdrietig en boos. Dat de campagne van de christen-democraten sterk tegen de PvdA was gericht, had ten doel deze partij klein te krijgen en zelf de grootste te blijven.
Het optreden van Verdonk na de uitspraak van de Tweede Kamer voor een generaal pardon bevestigde Balkenende ten overvloede in zijn keuze voor de PvdA, de dreigende desertie van de liberale ministers uit het demissionaire kabinet deed dat nog meer. Deze mentale verwijdering van de VVD werkte zo zuiverend dat hij het voor zichzelf geloofwaardig achtte na ruim vier jaar centrum-rechts beleid een kabinet met PvdA en ChristenUnie te leiden.
Dit eerste echte kabinet-Balkenende verschilt in die zin van de drie voorgangers dat het steunt op partijen die stabiel zijn, anders dan de drie voorgaande partners van het CDA. De LPF was te labiel en viel snel door de mand, de VVD werd de hele tijd verscheurd door interne twisten over de koers en de houding tegenover de islam, D66 was door persoonlijke tegenstellingen instabiel.
Volgens ingewijden stond voor de CDA-top al op de verkiezingsavond vast dat de ChristenUnie naast de PvdA de derde partner zou moeten zijn. GroenLinks erbij was een optie, maar van die kant bleef het stil en ook de PvdA drong er niet op aan. In 2003 hadden de christen-democraten Rouvoet er ook al graag bij gehad, maar de VVD wilde daar niet van weten.
De investeringen van CDA, PvdA en ChristenUnie in dit kabinet laten zien dat het onderlinge vertrouwen groot is. De basis daarvoor werd al vrij snel in de formatie gelegd. Een week na de verkiezingen liet Balkenende na een gesprek met PvdA-leider Bos bij informateur Hoekstra weten, dat het land behoefte had aan ’nieuw elan’. Dat was het signaal om aan te geven dat de christen-democraten serieus met de sociaal-democraten wilden onderhandelen. Onder leiding van informateur Wijffels is zo’n stevig fundament gelegd dat er voor het eerst een kabinet-Balkenende op de paleistrappen verschijnt dat, anders dan de kabinetten-Colijn, alles in zich heeft de eindstreep te halen.