Column
'Het christelijk geloof blijkt ontzettend onpraktisch'
Stephan Sanders ging een beetje proefgeloven. 'Ik neem het woord God in de mond, om te zien of ik het kan uitspreken zonder te giechelen.' Op deze plek doet hij maandelijks verslag van zijn vorderingen.
Het geloof dat van binnenuit wordt beleefd, ziet er flink anders uit dan het geloof dat van de buitenkant wordt bekeken. Dat verwondert me nog het meest, sinds ik mezelf een gelovige noem en kerkganger ben geworden. Ook voor die tijd was het harde, fundamentalistische atheïsme me nooit deelachtig geworden, om het eens in stijl te formuleren. Ik hield me altijd vast aan de uitspraak van Renate Rubinstein: 'O, ik ben net God, ik ben geïnteresseerd in alle religies'. De nieuwsgierige antropoloog, die zich verwondert over de dogma's van de rooms-katholieke kerk, en de duizelingwekkende vertakkingen die het Nederlands protestantisme heeft opgeleverd. Al die stammen en stammetjes; wat een fascinerend lunapark.
Kennelijk stelde ik me dat geloof toch voor als de grote troostbrenger, haarlemmerolie die alle dagelijkse kwaaltjes kon verzachten. Ik ging er vanuit dat gelovigen het gemakkelijker hadden dan niet-gelovigen. De eersten hadden de sleutel gevonden van een kant-en-klaarappartement, ingericht door een verantwoorde binnenhuisarchitect - comfort voor zoveel mogelijk mensen, geen eigenaardigheden of bizarre details. Pas nu ik mezelf niet langer als antropoloog beschouw, maar als geloofsdeelnemer, merk ik hoe onaf en ongerieflijk het geloofsappartement is. Sterker nog: de huisbaas laat zelden van zich horen, de sleutel is vaak zoek. En nog iets: er is geen appartement.
Bontjassenkerk
Pas geleden mocht ik spreken - niet preken - in de Remonstrantse kerk in Den Haag. De remonstranten maken deel uit van de tak van vrijzinnige protestanten, en een zekere deftigheid is ze niet vreemd. Ze stonden lang te boek als de 'bontjassenkerk'. Maar deze moderne kerk zelf is gestript van alle lichtzinnigheid: de inrichting is sober, zonder roomse barok, en het idee van een sportkantine dringt zich op.
Na afloop een oudere mevrouw die me aanspreekt. Zij heeft gestudeerd in Leiden, dat moet alweer zestig jaar geleden zijn, en liet zich op de dag van de buluitreiking ontvallen dat ze 's anderdaags naar de kerk zal gaan. 'Maar dat hoeft toch niet meer', kreeg ze te horen, 'je bent nu afgestudeerd'.
Tekst gaat verder onder de afbeelding
De kerk is er voor de zielenpieten en de kneuzen. Als tiener bezocht ik de muziekkampen van de vrijzinnig hervormden - die van de V.P.R.O. toen nog met puntjes - en daar hing ook zo'n sfeer: uiterst beschaafd en vriendelijk, maar met de uitdrukkelijke belofte dat dat zoeken naar betekenis en zingeving niet moest uitlopen op een geheid geloof. Dat was iets voor andere mensen.
Nu sta ik dus aan de andere kant van de streep. De vrijblijvende welwillendheid, die niet vrij is van het patroniserende - 'O, en dan gaan jullie op de knieën?' - heb ik opgegeven. Ik ben net zo belachelijk als al die andere kerkmensen. Op het moment dat mijn katholiek geworden vriend P. een askruisje ging halen op aswoensdag, en ik hem zag met het zwarte, grof gevingerverfde teken op zijn voorhoofd, kwam me dat grotesk voor. Totdat ik besefte dat ik er zelf ook zo bijliep. Heel kinderachtig: We moesten en zouden ons laten zien, in de buitenwereld, met kruis en al, om te getuigen van onze pariastatus. (O, ijdelheid der ijdelheden.) De cafébaas vroeg alleen: 'Naar welk feestje zijn jullie geweest?'
Onpraktisch
Het christelijk geloof blijkt, eenmaal aangenomen, zo ontzettend onpraktisch. Dat had ik nu nooit bedacht. Het maakt het de gelovigen voortdurend lastig, het stelt vragen naar een bovenmenselijke moraal die niet te begrijpen valt, hooguit te aanvaarden. Het geloof loopt niet synchroon met het wereldse, de hele tijd word je geconfronteerd met wat je 'eigenlijk' zou moeten doen, en 'eigenlijk' zou moeten laten. Het is niet direct de stem van God, als het wel gelovige superego dat hier spreekt. De gelovige krijgt te maken met een vergroot exemplaar.
Kritiek uit onverdachte hoek, in de zin dat je Sayyid Qutb (1906-1966) moeilijk kunt verdenken van een christelijke missie. De man geldt als de grote ideoloog van het islamisme, en ook als inspirator van Osama bin Laden. Zijn kritiek op het christendom: verbluffend 'onpraktisch'. De islam omvat het hele leven: dieet en spijs, kleding, huwelijk, seks et cetera, waarbij het goddelijke en het wereldlijke samenvallen. En dan die christenen met hun idee: 'Geef de keizer wat des keizers is en God wat Hem toekomt.' Niet handig, niet werkbaar.
Ik verklap geen geheim als ik zeg dat de christelijke kerk zich niet altijd heeft gehouden aan de scheiding tussen het wereldlijke en sacrale - ik druk me eufemistisch uit. Maar precies die onhandigheid van het huidige christendom is me lief geworden. Het is geen hulpmotor voor een beter, rijker leven, en allang geen garantie meer voor welke maatschappelijke status ook.
Het horzelachtige van het geloof - het steekt, je wordt er door aangestoken, op het hinderlijke af.