Het bloedige verleden van Carlisle
Waar een grens is, ontstaan conflicten. Hevig was de strijd tussen de Schotten en de Engelsen. In het noorden van GrootBrittannië zijn de sporen hiervan te zien.
Intens vreedzaam oogt het land in de kop van Northumberland, met Cumbria het noordelijkste graafschap van Engeland, waar alle wegenbordjes onveranderlijk de volgende stad aangeven, die dan wel op Schotse grond ligt. Het enige geluid dat je hoort is dat van klagelijk blatende schapen die hier alle ruimte – het noorden vormt onderdeel van een immens natuurpark – van de wereld hebben. Maar schijn bedriegt. Heel in de verte, alleen bereikbaar over een grassig boerenpad, staat een onvriendelijk ogende ruïne die te zien aan het ontbrekende dak al sinds mensenheugenis niet meer bewoond is. Eenmaal dichterbij blijken de muren een meter dik te zijn. Niks geen farmhouse, maar een zogeheten bastle, een stille getuigenis van de strijd die hier heeft gewoed. „Honderden jaren lang is deze grond doordrenkt geraakt van het bloed van zowel Engelsen als Schotten. Soldaten uit koninklijke legers, maar ook gewone boeren die ’bendegewijs’ vetes uitvochten, echte warlords met gangs van soms wel duizend man groot”, vertelt Tom Keating.
Keating heeft een grote kennis van de geschiedenis en de cultuur in het noorden van Engeland, zo veel dat hij na het doen van een reeks examens officieel als gids werd toegelaten om mensen met zijn kennis te informeren. Een wandelende encyclopedie die geen vraag onbeantwoord laat, en anders wel alle moeite onderneemt om je inzichten te verbreden. Het blijft bij onze ontmoeting overigens niet bij het geven van inzicht in het verleden. Keating mag dan gespecialiseerd zijn in de Engelse (oorlogs)historie, hij voelt zich bij het huidige tijdsgewricht even betrokken door zijn zoon die bij de special forces van het Britse legers dient, om die reden in Irak is gedetacheerd en nu op uitzending naar Afghanistan wacht. „Maar als je inzicht wilt krijgen in het ontstaan van grensconflicten zit je hier in het noorden van Engeland op de goede plek”, aldus Keating.
We hebben dan al een bezoek gebracht aan Tullie House, het stedelijke museum van Carlisle dat een speciale afdeling aan de streekgeschiedenis wijdt. Carlisle is de enige grote stad aan de Engels-Schotse grens. Het kasteel van Carlisle, dat zo vaak door de Schotten is belegerd, werd gebouwd met stenen die aan Hadrian’s Wall werden onttrokken. De Muur van Hadrianus, door de Romeinen gebouwd, vroeg in de tweede eeuw na Christus, vormde voor de toenmalige Schotten al een steen des aanstoots. Ze roken de Romeinse vleespotten, wilden zonder al te veel bepalingen handel drijven met het Romeinse Rijk waar de legionairs nu niet echt op zaten te wachten. De Muur doorsneed echter ook allerlei broze rechten die de landbouwers van die tijd hadden, liep soms dwars door de belangen die stammen hadden.
Problemen zijn er sindsdien gebleven. In de Middeleeuwen liep de strijd om de grondrechten zo hoog op dat een betwist stuk grond zelfs naar dit probleem werd genoemd: de Debateable Lands. De moeilijkheden rond dit gebied liepen zo hoog op dat de vorsten aan beide kanten van de grens het land liever kwijt waren dan er aanspraak op te maken. Het gevolg was dat ze beiden verdwenen uit deze regio, daarmee het land overlatend aan de sterkste plaatselijke partij. Dat waren bendes, bestaande uit machtige families (in Schotland clans genoemd) die rovend en moordend het hele grensgebied onveilig maakten. In het plaatselijke dialect dat zich niet aan landsgrenzen stoort, heten ze nog altijd reivers, wat zoveel als robbers betekent, dieven, bandieten, gajes, gespuis. Elke boerenfamilie, nog steeds te herkennen aan een beroemde, c.q. beruchte naam (zo waren er de Armstrongs, de Grahams, de Charltons, de Mosses, de Nixons en de Robsons, nog altijd bekende namen van mensen wier familie hier woonde) streefde naar heerschappij over haar eigen gebied als de adel noch de koning (in het verre Londen, c.q. Edinburgh) niet bij machte was om in deze contreien orde en gezag uit te oefenen. Maar omdat sommige Engelse koningen ook weer in onmin met elkaar en met hun Schotse collega’s leefden, liepen de belangen van de boerenbendes soms gelijk met elkaar op.
Zo iets dergelijks deed zich voor toen Hendrik de Achtste zijn macht behalve in het noorden ook in Frankrijk wilde vestigen. Toen hij eenmaal het Kanaal was overgestoken en strijd moest leveren op Franse grond, zocht de Franse koning naar een alliantie met Schotland die kort daarop het noorden van Engeland binnenviel. Een reeks van veldslagen met wisselende uitkomsten was het gevolg.
Elke eeuw heeft zo’n clash te zien gegeven, maar geen slag was bloediger dan die in 1388 bij Otterburn, dichtbij de hier genoemde bastle. Deze veldslag was het gevolg van de aanhoudende strijd die Schotse koning Robert Bruce met de Engelse adel leverde. Keating: „De Engelsen werden aangevoerd door Henry Percy, zoon van de eerste graaf van Northumberland, die vanwege zijn opvliegende karakter de bijnaam Hotspur (een heethoofd die bij het gevecht voortdurend zijn sporen bleef dragen) droeg. De Percy’s waren in deze streek zeer machtig, ze bezaten onder meer het nog altijd indrukwekkende Alnwick Castle. Maar ook Robert Bruce had hier veel invloed, bijvoorbeeld verworven door de inname van het kasteel van Carlisle.
De Slag bij Otterburn kostte aan 1840 Engelsen het leven, 1000 man werd zwaargewond en 1040 man gevankelijk afgevoerd. De Schotten verloren ’maar’ 100 man en zagen hoe 200 man in krijgsgevangenschap raakten. Keating: „Dat zijn cijfers van de beroemde chroniqueur Froissart, maar zowel aan Engelse als aan Schotse kant beweren experts dat de aantallen veel hoger liggen. Als je ziet dat er, met in wezen primitieve middelen, werd gevochten, vallen deze cijfers bijzonder hoog uit.” Edelen vochten met harnassen en vaak met een helm op, maaiden zich een weg door de vijand met een zwaard. Maar de meerderheid van de soldaten, het voetvolk dus, had aanvankelijk niet meer dan pijl en boog, een lans of een speer. De kracht waarmee de lans werd gehanteerd, was echter zo groot dat er een ridder van zijn paard mee werd gestoken.
Geen wonder dat de lans ook het wapen bij uitstek van de reivers werd. De boeren die de bastle, een verbastering van het Franse bastille, wat vesting betekent, waren binnengevlucht, zaten daar verhoudingsgewijs veilig. Ze dreven hun vee op de begane grond bijeen, zelf zaten op de bovenverdieping, dichtbij het vuur in de haardstee. De versterkte woning kende geen ophaalbrug. Elke nog bestaande bastle (en dat zijn er in het noorden nog een kleine 200) bezit een eenvoudige trap die langs de voorgevel naar de vluchtetage loopt. Wel eentje van dikke steen en dus niet van zijn plaats te krijgen. De bouw van de bastles moet zelfs beter zijn geweest dan die van veel kastelen. Het kasteel van Edlingham lijkt na een veldslag in tweeën te zijn gehakt, beide delen ogen zo scheef als een beroemde Italiaanse toren.
Grofweg duurden de grensconflicten aan zowel Engelse als aan Schotse kant zo’n 300 jaar. Keating: „Een eigenschap van grensconflicten is dat ze een eeuwigheid duren, door geen van beide betrokken partijen kunnen worden opgelost, plotseling abrupt zijn afgelopen om na verloop van tijd weer in alle kracht op te laaien.” Als het om door de burgerij geïnitieerde strijd gaat, kan de overheid met strenge wetten wel tussenbeide komen, maar een definitieve oplossing is daar nog niet mee bereikt. In Hexham, dat halverwege New Castle en Carlisle ligt, zat de gevangenis vol met reivers. De doodstraf stond op zo wat elk vergrijp als er een Schot bij was betrokken (wie met een Schot of Schotse trouwde, werd al in het gevang gezet, hetzelfde gebeurde wie onderdak bood aan een van de belligerenten), maar dat weerhield de boerenbendes er nooit van hun vetes uit te vechten.
Toch kwam er onverwacht een eind aan deze reeks van grensconflicten, eenvoudig doordat de grens zelf werd opgeheven. Dat gebeurde rond 1603. Engeland en Schotland werden toen verenigd onder James I die in Schotland James VI heette. Door in beide landen een en dezelfde wetgeving uit te vaardigen, kon eindelijk de rust weerkeren. De Schotten, die door honger gedreven en bij ontstentenis van werk hun toevlucht in het vechten bleven zoeken, lieten zich voortaan als huurling in vreemde dienst inlijven.