Helpt nieuw pensioenstelsel wel?
Nog voor de inkt droog is, dreigen de plannen voor pensioenhervormingen al te worden ingehaald, waarschuwt Hans van Meerten.
De politieke partijen maken zich op voor de verkiezingen van de Tweede Kamer in maart. En bijna allemaal geven ze de hervorming van het pensioenstelsel een prominente plaats in hun verkiezingsprogramma's. Niet ten onrechte, want sinds de financiële crisis kraakt en piept het stelsel. Ambtenaren en leraren kregen onlangs van het ABP te horen dat hun pensioenpremie fors stijgt. De politiek moet daar wat mee.
Zo vinden de meeste partijen dat pensioenen in hun huidige vorm onbetaalbaar zijn. Ook pleiten ze voor een meer individuele benadering van de pensioenopbouw en zelfs voor vrije keus van een pensioenfonds. Die keuze is er nu niet. De meeste mensen zijn verplicht bij een pensioenfonds aangesloten en de individuele werknemer kan niet kiezen voor meer of minder pensioenopbouw.
Het fonds gaat nu uit van 'één financieel geheel', met andere woorden: er is geen scheiding tussen de verschillende regelingen. In de praktijk betekent het dat een 'goede' pensioenregeling van bijvoorbeeld de zorgverleners (met goede beleggingsresultaten) de 'slechte' regeling van de chirurgen subsidieert.
Sommigen noemen dit solidariteit, maar dat begrip is zo vaag en onduidelijk dat deze solidariteit tot veel onvrede bij pensioendeelnemers heeft geleid. Het is voor hen onduidelijk hoeveel pensioen je precies opbouwt en hoe dat tot stand komt.
Het kabinet is zich van dit probleem bewust en heeft advies gevraagd aan de Sociaal Economische Raad (Ser). Daar wordt (opnieuw) bekeken en doorgerekend hoe een meer individueel stelsel er uit moet zien. De voorkeur van de raad lijkt uit te gaan naar 'individuele pensioenopbouw met een collectieve buffer'. In jargon: 'variant 4c'. Ook ABP-voorzitter Corien Wortmann-Kool pleit voor een persoonlijke pensioenpot, mét bescherming: deelnemers blijven verplicht pensioensparen en de risico's samen delen.
Een meer individuele pensioenopbouw kan inderdaad een oplossing bieden voor veel problemen waarmee het huidige pensionstelsel kampt. Echter, tegelijkertijd creëert de 'collectieve buffer' weer de nodige onduidelijkheid.
Deze ingewikkelde buffer is volgens de Pensioenfederatie - een lobbyclub die opkomt voor de belangen van de pensioenfondsen en niet per se voor de deelnemer - nodig om eventuele schokken op te vangen. "Door samen risico's te delen is uiteindelijk iedereen beter af", schrijft de Penioenfederatie. "Beleggingsrisico's, inflatierisico's, renterisico's, langlevenrisico's, overlijdensrisico's en wat dies meer zij, blijven we met elkaar delen. En zolang het echt delen van risico's is en géén doorschuiven van huidige lasten naar de toekomst, kan dat ook over de generaties heen." Dat klinkt sympathiek, weinigen zullen er tegen zijn.
Toch zijn de problemen van zo'n 'collectieve buffer' aanzienlijk. Ten eerste moeten we in dat nieuwe systeem goed kijken welke risico's we delen en welke niet. Zijn de risico's voor iedereen hetzelfde, zoals een lage rentestand, dan lijkt het delen geen enkele zin te hebben: het levert geen tot nauwelijks welvaartswinst op.
Ten tweede: van wie is die collectieve buffer? Krijgen we niet weer gesteggel tussen jong en oud over het eigendom van het pensioengeld? Weer discussie over dat de een meer betaalt dan de ander? Daar willen we in het nieuwe pensioenstelsel juist vanaf.
En stel dat er, zoals veel politieke partijen voorstaan, vrije keuze van pensioenfonds komt. Hoe gaat die keuzevrijheid zich verhouden tot die collectieve buffer? Een deel van die buffer meenemen bij verhuizing naar een nieuw pensioenfonds lijkt onmogelijk.
Kortom, niet te hopen valt dat de Ser iets aan het ontwikkelen is wat onwerkbaar blijkt. Het vertrouwen van de pensioendeelnemers heeft al genoeg deuken opgelopen.
undefined