Hannes Meinkema Nog altijd zo feministisch als de pest

Schrijfster Hannemieke Stamperius (66), alias Hannes Meinkema, werd bekend met boeken over vrouwen in een vijandige, manlijke wereld. Maar haar nieuwe thema is ’pijn’. Stamperius lijdt aan een botziekte: „Pijn geeft verdieping aan mijn leven.”

Iris Pronk

Waar ze nu pijn heeft? Hannemieke Stamperius sluit haar ogen, concentreert zich. Somt dan op: „Linkerenkel. Linkerkuit. Linkerschouder. Linkerpols. Rechts onderrug. Rechts dijspier. Nek.”

Sinds twaalf jaar heeft de schrijfster, beter bekend als Hannes Meinkema, last van exostosen in haar hele lichaam. Dat zijn benige uitsteeksels van de botten, die een voortdurende ’symfonie’ van krampen en pijnen veroorzaken.

Daarover wil Stamperius graag praten, op een zorgvuldig uitgezochte, verder lege dag, in haar tot woning verbouwde pakhuisetage in Amsterdam. Twee uur, dan is haar energie op: „Ik verlies me zo in dit gesprek dat ik de pijn niet voel. Maar zo’n interview kost me minstens drie dagen.”

Er zijn ook onderwerpen waarover Stamperius níet wil praten, zo waarschuwde ze van tevoren per e-mail. Zoals de ontvangst van haar werk. Critici zijn zuinig of zwijgzaam; haar laatste roman ’De heiligwording van Berthe Ploos’ (2007) werd in veel kwaliteitskranten genegeerd. Tot in de jaren negentig werden haar boeken heel aardig verkocht. Haar enige echte bestseller dateert echter uit 1976: ’En dan is er koffie’, een feministisch cultboek dat op zeker 100.000 nachtkastjes lag.

Maar critici, (gebrek aan) waardering en verkoopcijfers zijn geen ’authentieke’ gespreksonderwerpen, vindt Stamperius. Ze heeft er geen tijd voor, ze wil focussen op wat er écht toe doet. „Ik leef hier”, zegt ze, terwijl ze met beide handen door haar krullen woelt. Het leven in haar hoofd is interessanter dan veel ’gebeuzel’ van buiten.

Voelt u zich nog verbonden met uw pseudoniem Hannes Meinkema?

„Nee. Ik heb ook geprobeerd om ervan af te komen, maar volgens de uitgever zou dat fataal zijn voor de verkoop van mijn boeken. Alleen non-fictie publiceer ik onder mijn eigen naam.

Toen ik begon met schrijven, in de jaren zeventig, was het nodig om een mannennaam aan te nemen. Vrouwelijke schrijvers werden veel minder serieus genomen dan manlijke. Als ik nu zou debuteren, dan geloof ik niet dat ik nog een pseudoniem zou kiezen. Ik heb geen behoefte meer aan verstoppertje. Mijn leven is heel diep, ik wil niemand meer onnodig ontwijken of op een verkeerd been zetten.”

Lezers kennen u nog steeds vooral als de schrijfster van ’En dan is er koffie’.

„Dat boek voelt als van een lang vervlogen incarnatie. Hallo, het is meer dan dertig jaar geleden! Ik zou het nu niet meer zo kunnen schrijven. W.F. Hermans herschreef zijn eigen boeken heel vaak, maar dat is niks voor mij. Ik verander als mens door het maken van een boek en zou nooit meer hetzelfde kunnen schrijven. Het leven van mannen verloopt lineair, vrouwen veranderen veel meer, door een huwelijk of het krijgen van kinderen. Mijn boeken volgen mijn ontwikkeling.”

Die boeken – ruim dertig romans, essays en bundels in totaal – geven blijk van een aantal preoccupaties. Mannen en vrouwen verhouden zich in haar vroege werk vaak als daders tot slachtoffers. Hij heeft de macht, zij verzet zich of wringt zich in bochten om toch haar eigen plek te vinden. De vrouwen van Meinkema zijn emotioneel afhankelijk van mannen die vooral het beste met zichzelf voor hebben. Al voerde ze, zegt Stamperius, in de detectives die ze onder het pseudoniem Justa Abbing schreef, ook wel degelijk aardige kerels op: „Om over mijn eigen vrienden maar te zwijgen.”

Voelt u nog affiniteit met de vrouwenbeweging?

„Ik ben nog steeds zo feministisch als de pest. Ik lees Opzij en meidenwebsites. En ik kan niet naar een tv-programma kijken zonder te registreren hoeveel mannen en vrouwen er aan tafel zitten. ’Pauw en Witteman’ kan ik niet aanzien, vanwege al dat machogedoe.

Ik heb me altijd verbonden gevoeld met tweederangs burgers: vrouwen, nu ook immigranten. Ik heb een sterke afkeer van macht. Gelijkwaardigheid, daar ging het om in de vrouwenbeweging: tussen mannen en vrouwen, homo’s en hetero’s, zwart en wit.”

Zijn er nog actuele vrouwenthema’s waarover u zich druk maakt? Hoofddoekjes? Seksualisering?

„Het hele integratiedebat is bedroevend. Nederland is een racistisch land geworden. Het is niet aan ons om de symbolen van de vrijheid van een minderheidsgroep te bepalen, dat is kolonialisme. Zelfbeschikking is de kern van bevrijding. Wat ik van hoofddoekjes vind, is niet relevant. Ik ga om met een Turkse vrouw die me vertelde dat ze haar hoofddoek draagt als een cadeautje voor Allah. Ze ziet het als een vorm van versterven, als afzien. Dat is prachtig, dat is authentiek religieus.

En die seksualisering bestaat echt. Laatst was ik op een bijeenkomst van Opzij, en daar bleek dat de generatie na mij de seksuele revolutie als een verworvenheid van de vrouwenbeweging zag. Dat is een akelig misverstand, die seksuele revolutie was echt een mannending. Meisjes laten zich nog steeds manipuleren tot seks, daar is geen ene moer in veranderd. Vroeger was seks een taboe, nu wordt er nonchalant over gedaan. Dat is geen verbetering.”

Boy meets girl, en dat loopt in een vrouwvijandige wereld voor het meisje zelden goed af. Door Meinkema’s oeuvre loopt nog een andere rode draad, die verweven is met haar autobiografie. De symbiotische of beschadigde relatie tussen ouders en kinderen.

Met haar eigen moeder, die zwaar getraumatiseerd was door de oorlog, had Stamperius een moeilijke band. In het fotoboek ’De gevoelige plaat’ (1995) beschrijft ze hoe haar moeder haar in de puberteit geregeld opdroeg om zich uit te kleden: „En dan naakt naast me voor de spiegel ging staan, waarna ze punt voor punt onze lichamen vergeleek, een vergelijking die onveranderlijk uitviel in haar voordeel.” Deze pregnante scène komt, in een iets andere vorm, terug in ’De heiligwording van Berthe Ploos’.

Over haar eigen, lange tijd onvervulde kinderwens schreef Stamperius onder meer in ’Moeders kindje. Over het verlangen (1992)’. Nadat zij op haar 43ste het Braziliaanse meisje Vita adopteerde, dook het moederschap op als thema in haar werk. Compleet met poepluiers, uitzinnig geluk en alledaagse frustraties.

„Meisjes tussen de drie en de tien jaar, dat is zo fantastisch”, verzucht Stamperius nu. Ze wijst op een foto boven haar werktafel van Vita (nu 22) op 8-jarige leeftijd. Daarnaast hangt een onbeholpen briefje uit dezelfde tijd: ’Ik hou vandaag nog meer van je dan eergisteren’.

Bent u uitgeschreven over het moederschap, nu Vita volwassen is?

„Misschien wel, ik ga in elk geval niet over mijn dochter schrijven. Zij is zo met haar eigen losmakingsproces bezig. Dat is absoluut hands off, dat is helemaal van haar.”

Volgt u de huidige discussie rondom adoptie nog? U bent Vita indertijd op eigen houtje gaan zoeken in Brazilië, dat zou nu niet meer kunnen.

„En waarom zou dat nu niet meer kunnen? Ik heb het volkomen wettig gedaan. Mede dankzij mij is de eenouderadoptie ook in Nederland toegestaan. Ik heb indertijd met een proefproces de voorgestelde adoptiewet doen aanpassen. De adoptie door een alleenstaande ouder is nu misschien zelfs nog iets makkelijker dan toen. Niet dat het toen makkelijk was, overigens.

Twintig jaar geleden bestreed ik het idee dat adoptie in een gezin met biologische kinderen voor het kind beter was dan adoptie door kinderloze ouders. Met het argument dat een eventueel beschadigd kind in het laatste geval meer centraal staat en de aandacht kan krijgen die het nodig heeft, zonder zich aan een reeds bestaande gezinscultuur te moeten aanpassen.”

Worstelt Vita met het feit dat ze is afgestaan door haar biologische moeder?

„Dat zou je háár natuurlijk moeten vragen. Maar waarom zouden alle adoptiekinderen sowieso ontworteld zijn en worstelen? Dat is een akelig vooroordeel waarmee ge-adopteerde kinderen worden stigmatiseerd.

Ik dacht vroeger altijd dat adoptie een eenmalige traumatische gebeurtenis was, en daar kan een kind goed mee leven en gezond mee opgroeien. Maar ik heb onderschat hoezeer de publieke en meestal maar al te clichématige opinie over adoptie van invloed is op het leven van een ge-adopteerd kind.

Ik betreur dat het beeld van adoptie veelal wordt bepaald door troebele verhalen over film- en popsterren die op onduidelijke wijze aan hun adoptiekinderen geraken. Uiteraard is elke vorm van kinderhandel gruwelijk, en mag geen enkel kind opgeofferd worden aan politieke voorzichtigheid.

Maar ook bij een goede adoptie is het geluk van de adoptieouder verbonden met de pijn van de ouder die afstand doet. Vita en ik verkeren in de bevoorrechte positie dat ik haar familie heb kunnen opsporen, wat in Brazilië volstrekt ongebruikelijk is en enigszins taboe. Zodat haar biologische moeder in elk geval de troost heeft dat ze haar afgestane dochter heel geregeld ziet.”

U werkt nu aan een nieuwe roman rond het thema pijn. Vordert die een beetje?

„Mijn werkdagen zijn kort en opgebroken in kleine stukjes van één à anderhalf uur. De pijn veroorzaakt concentratiestoornissen. Er gaat ook behoorlijk wat tijd zitten in wat tegenwoordig ’pijnmanagement’ heet. Er moet stilte zijn om dingen te verwerken. Maar ik verwacht het boek nog dit jaar aan mijn redactrice te laten lezen.

Veel wil ik over mijn nieuwe roman niet zeggen. Wel dit: ik heb geworsteld met de vraag hoe ik een geloofwaardig personage kon maken dat goed met pijn omgaat. Een personage waarvoor de lezers niet terugschrikken, waarvoor ze juist openstaan.

Pijn is in deze maakbare samenleving een gigantisch taboe. Mensen zijn er zó bang voor. Ik merk dat zelf vaak: als ik iets vertel over mijn leven met pijn, dan negeren mensen dat, of ze worden agressief. Of ze bagatelliseren het, ze zeggen dat er vast pillen voor zijn, dat niemand meer pijn hoeft te lijden met al die knappe dokters. Maar dat is een illusie.

Ik heb een tijdje met een stok gelopen, dat attribuut maakt je zichtbaar en onzichtbaar tegelijk. Zichtbaar als invalide, onzichtbaar als mens. Je bent voor veel mensen een ding, nutteloos en zielig. En als je om hulp vraagt, ben je iemand die ten onrecht klaagt, een zeur die aandacht nodig heeft.

Mensen reageren niet bewust zo bot, het is een afweermechanisme.”

Toch wilt u graag vertellen over hoe u met pijn omgaat. Waarom?

„Als ik in de kliniek die stakkerds zie die níet met pijn kunnen omgaan, dan springen me de tranen in de ogen.

Ik wil mezelf niet met Jezus vergelijken, maar hij werd volgens mij ook erg door de pijn van anderen geraakt.

Ik voel me steeds verantwoordelijker voor wat ik zie. En ik zie zoveel angst en hulpeloosheid, daar kan ik niet meer aan voorbijgaan. Ik wil de pijntechnieken die ik nu beheers graag doorgeven aan anderen.

Toen ik twaalf jaar geleden de diagnose van die botziekte kreeg, kon ik zeker een half jaar niet schrijven van de schrik. Ik was ook kwaad om wat me overkwam. Later heb ik geleerd dat die woede 75 procent van de pijn is. De belangrijkste pijntechniek is: acceptatie. Die switch maken in je kop: van het niet willen tot het opzij zetten van die wil. Gewoon in het nu zijn, de ervaring toelaten, er geen oorlog tegen voeren, je er ook niet bij neerleggen. Acceptatie is een doorlopend proces, een zoeken naar: hoe kan ik hier vreugde uit putten?”

Vreugde putten uit pijn? Hoe doe je dat?

„Ik vergelijk mijn verhouding met pijn het liefst met een goed gearrangeerd huwelijk. Je hebt er in het begin geen stem in gehad, maar je maakt er het beste van. Je moet pijn verzorgen, liefdevol benaderen, je moet er een goed huwelijk van maken.

Ik kan soms zelfs lachen om al die fysieke sensaties, van mijn nek tot aan mijn voeten, die totaal kapot zijn. Dan denk ik: wat een samenspel van samenklinkende ervaringen. Het klinkt misschien gek, maar pijn geeft een enorme verdieping aan het leven.”

Waaruit bestaat die?

„Pijn, stilte en inkeer liggen heel dicht bij elkaar. Pijn is een soort meditatie. Een zich leegmaken, en dan een opengaan. Mijn binnenleven was al niet gering, introvert als ik nu eenmaal ben, maar nu is het echt van een andere orde.

Een van de consequenties van pijn is dat je een heel dunne huid hebt, alles maakt veel meer indruk. Lezen is rijker, muziek genuanceerder. De zintuigen worden aangescherpt, de emoties zijn intenser, het hele bestaan loopt vol betekenis. Door pijn is niets meer vrijblijvend. Pijn kan een mystieke ervaring zijn.”

De pijn heeft u ook dichter bij God gebracht, begrijp ik.

„Ik ben hervormd opgevoed en was een groot deel van mijn volwassen leven overtuigd atheïst. Toen er bij mij die botziekte werd geconstateerd, was het toevallig rond Pasen. Ik zag die man weer hangen aan dat kruis en realiseerde me ineens dat pijn centraal staat in het christendom. En dat je daarvan kunt leren hoe ziel en lichaam met elkaar in harmonie kunnen zijn.

Sindsdien ben ik me in theologie gaan verdiepen. Het is een schitterend vak: het centrum van alle vragen, God, zal altijd een grote onbekende blijven. Daar word ik juist vrolijk van: dat je op die grote vragen geen antwoord zult krijgen.

Ik ben gaan geloven en dat zie ik als een sprong van mijn pijn naar de pijn van de wereld. Als je pijn niet accepteert, dan ben je zielig, narrig, niemand begrijpt je. Doe je dat wel, dan ben je superdicht bij het leed van anderen.”

Wilt u iets delen met Trouw?

Tip hier onze journalisten

Op alle verhalen van Trouw rust uiteraard copyright.
Wil je tekst overnemen of een video(fragment), foto of illustratie gebruiken, mail dan naar copyright@trouw.nl.
© 2023 DPG Media B.V. - alle rechten voorbehouden