Halleluja, wat is dit een fijn land!
Iris Hannema heeft van reizen haar beroep gemaakt. In haar serie over hoe je dat doet en wat je zoal tegenkomt: hoe is het om weer bij je ouders thuis te zijn?
Toen ik na een verblijf van een jaar op een minuscuul atol in Frans-Polynesië terugkeerde naar Haarlem, stond ik geëmotioneerd in de Albert Heijn. Uit de ijzeren buiken van Polynesische vrachtschepen kwamen blikken, noedels, koekjes en chips, het meeste over datum en geïmporteerd uit China. Het enige dat je werkelijk vers kon krijgen, waren kokosnoten en vis, en wie zelf aan het speervissen sloeg, moest de vliegensvlugge grijze rifhaaien vóór zijn.
Nu ik weer alles kon kopen wat er in mijn hoofd opkwam, wist ik het niet meer. Ik vond het assortiment zo overrompelend dat ik met een lege plastic tas terug naar huis liep, langs de bloemenstal en de viskraam, het gladde nachtzwarte asfalt met de strak witte belijningen en het zoetrode fietspad.
Ik had enorm verlangd naar versgebakken brood, echte koffie, yoghurt, wintergroente, basilicumplantjes, muesli, honing, fram- bozen, patat, rijstwafels en geitenkaas. Nu het er allemaal weer was, wist ik niet waar ik moest beginnen.
In mijn ouderlijk huis hangt een voelbare stilte, alsof ik in beschermd natuurgebied ben. Mijn moeder is boven in haar werkkamer, mijn vader kijkt met een koptelefoon op naar een tv-programma over Alaska, en ik zit naast hem met een stapel zaterdagbijlages. Water. Ik heb dorst en loop naar de koelkast in de serre. Nee, ik vergis me en loop door naar de keuken, natuurlijk: de kraan.
"Pap!" roep ik vanuit de keuken, maar hij hoort me niet. Terug in de woonkamer tik ik hem op zijn schouder, waarop hij meteen zijn koptelefoon afzet. "Wil je ook een glaasje water?" vraag ik. "Nee hoor, dank je wel", antwoordt hij.
Ik had hem willen vertellen over het geluksgevoel leidingwater te kunnen drinken, maar een ontnuchterende reiziger moet zichzelf bij de lurven kunnen grijpen en geen predikant worden van ach, puf en wee, wat hebben wij het hier toch goed. Alsof het thuisfront dat niet weet, het journaal niet kijkt, niet leest, zelf niet reist.
Wat mij in die maagdelijke eerste dagen na een lange reis het meest raakt, is hoe bijzonder goed het bij ons gaat. De enormiteit van ons comfort, de kalmte, de welvaart, de vanzelfsprekende orde. Het verwonderende stadium van me nieuweling voelen, een vreemdeling, uit een ei gekropen zijn en een ongekende dankbaarheid ervaren voor waar ik geboren ben, duurt mij veel te kort. Drie dagen misschien, en daarna vertrekken de rimpelingen van verbazing naar de achtergrond en vlakt het gevoel van ons land binnenstebuiten zien alweer af.
Het is me opgevallen hoe onrustig we worden als we aan onze hoge levensstandaard herinnerd worden. De verdedigingsmodus schiet aan, op rood, die van 'er toch ook niets aan kunnen doen'. We weten allemaal heus dat we in een gaaf land wonen, gezegende mensen zijn, met onze namen en lichaamslengtes in onze paspoorten. En toch spreken we maar zelden uit dat we enorme geluksvogels met diamanten snavels zijn, en hoe.
We leven - halleluja! - in een ontzettend fijn land, een van de beste en rijkste van de wereld. Het is bij ons schoon, overal staan prullenbakken (ik zag geen vuiler land dan Pakistan met de grond als alles-dump, hoewel India een goede tweede is), hier zijn geen muggenplagen (op de Salomonseilanden was het onmogelijk om buiten te zitten en in Frans-Polynesië liep ik dengue op, niet voor herhaling vatbaar), hier is geen ondraaglijke hitte (ik reisde door Mali bij 52 graden, in Djibouti bij 55 graden - vreselijk, alsof mijn hersenen verbrandden), en de aarde is vruchtbaar (ga eens kijken in Somaliland met grond zo droog als gebarsten lippen, en er heerst honger en dorst), we hebben geen bewapende beveiligers voor onze voordeuren nodig (zoals in Venezuela en Israël, en wat wordt het er kil en ongezellig van), de vuilnis wordt opgehaald en verwerkt, er is altijd elektriciteit (probeer maar eens te internetten in Libanon), iedereen beschikt over een of meer toiletten en een geurvrij rioolsysteem, wij vrouwen kunnen over het algemeen dragen wat we willen (ooit in Afghanistan of Iran geweest?), geloof en staat zijn gescheiden en de treinen hebben zitplaatsen en ramen.
Wij zijn midden in de roos geboren en leven in zulke overvloed dat we de tijd en ruimte hebben voor irreële gedachten en problemen. Zou iedereen eens een kalenderjaar in een Afrikaans land rond de evenaar moeten vertoeven, of houdt de dankbaarheid voor eigen parochie bij terugkomst toch te tijdelijk stand voor wezenlijke verandering?
Het antwoord op beide antwoorden is, vrees ik, ja.
Is dat erg? Wat mij betreft niet. Het is al waardevol om, ook al is het maar even, te kunnen zien hoe groot het contrast is, en dat niet wij, maar de standplaats van onze wieg bepaalt wie we zullen worden.
undefined
Over Iris Hannema
Iris Hannema (1985) is schrijver en wereldreiziger en bezocht in haar eentje meer dan honderd landen. Eerder verschenen haar reisboeken 'Miss yellow hair, hello!' en 'Het bitterzoete paradijs' bij De Arbeiderspers. Volg Iris tijdens haar reizen via @irishannema.
undefined