Grote bonte bergeenden
Hoewel veel van de Nederlandse bergeenden naar het oosten zijn gevlogen, waar ze in de Duitse Bocht bij Helgoland overwinteren, zijn er nog genoeg om ze gemakkelijk te zien te krijgen.
Overal waar water is, tot sloten in akkerland aan toe, zijn bergeenden te vinden. De meeste verblijven langs de kust, in de delta en rond de Waddenzee vooral. Ze stappen soms over het gras, maar dobberen meestal op het water of waggelen slobberend over het wad.
Bergeenden zijn groot en bont en nauwelijks over het hoofd te zien. Ze zijn even groot als rotgans en brandgans. In het Duits heten ze trouwens ook gans: Brandgänse om precies te zijn. Hun witte buik en hals schittert vaak in het zonlicht. De roestbruine borstband en donkergroene vleugelranden en kop zijn niet te missen en er zijn maar weinig vogels met zo'n vuurrode snavel.
De woerd heeft op die snavel een knobbel, het vrouwtje niet. Het vrouwtje is ook iets kleiner. Man en vrouw verkeren graag in elkaars gezelschap. Bergeenden gaan liever als koppel door het leven dan in een grote groep.
Hun eieren leggen ze bij voorkeur in een konijnenhol. Daar zijn ze veilig voor eieretende vogels als meeuwen, kraai-achtigen en buizerds. Niet voor bijvoorbeeld marters, maar op de Waddeneilanden zijn geen marters. Daar hebben altijd veel bergeenden gebroed. Als kind zag ik ze 's morgens vroeg op vele duintoppen op de uitkijk staan. Tegenwoordig broeden daar minder bergeenden. De konijnen verdwenen uit de duinen en daarmee de konijnenholen.
Tegenover de afname in de duinen staat een toename in de binnenlanden. Netto is de soort sinds een jaar of veertig toegenomen.
undefined