Goslinga / Van de marge naar de macht: Rouvoet en Marijnissen nemen revanche
Wie in 1996 had voorspeld dat André Rouvoet en Jan Marijnissen tien jaar later als de betrouwbaarste en bekwaamste politici van het land uit de bus zouden komen, was voor wereldvreemd versleten. Beide mannen vertoefden in die liberaal-progressieve hoogtijdagen in de marge van de Nederlandse politiek. Niet alleen getalsmatig. Vanuit de hoofdstroom werd de SP, de partij van Marijnissen, beschouwd als een orthodox-marxistische sekte, de ‘rode jehova’s’, terwijl het ‘klein rechts’ waarin Rouvoet zich ophield, stond voor de onverlichte uithoeken van christelijk Nederland, kortweg aangeduid als ‘Staphorst’.
Nu spelen beide politici een opvallende rol in het brandpunt van het nationale debat, zijn hun partijen electoraal in opmars en groeit de kans dat zij straks gaan meedoen in het spel om de macht. Voor de SP is dat misschien wat minder waarschijnlijk, maar van belang is dat de partij voor het eerst niet enkel meer een tegenmacht wil zijn. Marijnissen gaf deze zomer aan dat hij weliswaar vasthoudt aan de droom van een rode meerderheid, hoe onrealistisch ook, maar intussen wil openstaan voor samenwerking met het CDA.
Rouvoet betrad drie jaar terug, bij de vorming van Balkenende II, al het voorportaal van de macht, maar zijn partij was toen nog te klein en te nauw verbonden met de SGP om echt een rol van betekenis te spelen. In de afgelopen jaren heeft de ChristenUnie zich met toenemende vaart uit de ‘klein rechtse’ hoek losgemaakt, vooral onder invloed van het kamerlid Tineke Huizinga, niet alleen het gezicht van de oppositie tegen het asielbeleid van minister Verdonk, maar ook de verpersoonlijking van de afstand tot de mannenbroeders die nog altijd met de Bijbel in de hand hun vrouwen uit het publieke ambt weren.
Opvallend in de groei van de SP is de combinatie van klassieke linkse strategieën, zoals directe actie op basaal niveau, en trucs uit de populistische doos, vooral de door Fortuyn beproefde pose van de politicus die zich ver van het Haagse gedoe ophoudt en alle gevestigde machten als tegenstander afficheert. Marijnissen nam het afgelopen jaar met een soort veldtocht langs de werkvloeren van Nederland zelfs letterlijk afstand van het Binnenhof. Dat was jammer, in die zin dat hij tot de betere debaters van de Tweede Kamer behoort.
Dat vermogen heeft hij gemeen met Rouvoet, die gelukkig wel, in de beste tradities van de reformatorische politiek, zijn kracht zoekt in het parlementaire debat. Die traditie kenmerkt zich door een fijn gevoel voor staatsrechtelijke verhoudingen, stevige stellingnames, scherpe analyses en een nuchtere, soms wat dwingende retoriek. Rouvoet voegt daar vaak nog de peper van een vilein sarcasme aan toe.
Alleen al vanwege de waarde van deze parlementaire ambachtelijkheid moet het belang van de strijd tussen CDA en PvdA om het Torentje, die stemmen wegzuigt bij de kleinere partijen, sterk worden gerelativeerd, zo goed als voorstellen om de kiesdrempel te verhogen (bijvoorbeeld door inkrimping van de Tweede Kamer tot 100 leden) met verve moeten worden afgewezen. In de grote partijen groeien doorgaans geen parlementaire reuzen, in de kleine vaak wel.
Behalve over het politieke talent van hun vertegenwoordigers in Den Haag en de ontwikkeling van de partijen zelf, zegt de opkomst van SP en ChristenUnie iets over de veranderingen in het gemoed van de natie. Voor zover de politiek daarvan de uitdrukking is, zijn die veranderingen spectaculair. De christen-democratie, tien jaar terug al bijna afgeschreven, is volledig terug, zowel inhoudelijk, met een sterk ideologisch program, als in machtstermen.
Tegelijk zien we een neergang van de liberale en libertaire stromingen, belichaamd in VVD, D66 en GroenLinks. Midden jaren negentig veroverden deze drie partijen samen zestig zetels, nu komen ze in de peilingen ternauwernood boven de dertig. In de VVD zelf liet de strijd om het lijsttrekkerschap bovendien zien dat het conservatieve sentiment in het liberale huis, uitgedragen door Rita Verdonk, sterk in opkomst is.
De Amsterdamse politicoloog De Beus sprak onlangs de veronderstelling uit dat we aan het begin staan van een lange conservatieve golf. Dat is goed mogelijk, zeker als reactie op de cultuur van individuele zelfbeschikking en alles-moet-kunnen. CDA, ChristenUnie en SP hebben met hun klemtonen op gemeenschapszin, nationale waarden en historie en ouderwetse omgangsvormen een cultureel conservatisme gemeen.
Eerder nog dan Balkenende verbond Marijnissen in de jaren negentig zijn naam aan een NCRV-campagne voor herstel van fatsoen, een begrip dat in progressief-liberale kring vanaf de jaren zestig gelijk stond aan kneuterig en burgerlijk.
Juist dat verlangen naar de knusheid en de zekerheid van het eigene is in retoriek van CDA en SP sterk voelbaar. NRC-commentator Marc Chavannes belegde dit sentiment vorige week met het etiket ‘huiskamerconservatisme’, dat passend is, in de zin dat het scherp de heersende beduchtheid voor de boze buitenwereld en de immigratie uitdrukt. De ChristenUnie van Rouvoet staat wat onbevanger dan CDA en SP in de multiculturele samenleving, omdat zij als minderheid sterk doordrongen is van de waarde van geestelijke vrijheid en wars is van de overheidsdwang.
Maar tegelijk keert zij zich, met de SP, tegen een grotere invloed van de Europese Unie en staat ze afkerig tegenover toetreding van Turkije tot Europa.
Tot slot delen de partijen, als kenmerk van hun culturele conservatisme, een voorliefde voor de provincie boven de stad. Met Balkenende, Marijnissen en Rouvoet is het in deze verkiezingsstrijd daarom ook een beetje Kapelle, Oss en Huizen tegen Amsterdam, de hoofdstad van liberaal-progressief Nederland dat tien jaar terug met de paarse coalitie zijn hoogtepunt beleefde. De partijen die toen in de marge werden gedreven, hebben nu het tij mee om krachtig revanche te nemen.