Goslinga / Iedere week doen we een ongeluk op de voorpagina, of er een gebeurd is of niet
In de film ’The Shipping News’ wijdt Jack Buggit, de eigenaar van de lokale krant in een vissersdorpje op Newfoundland, aankomend verslaggever Quoyle in de geheimen van de journalistiek in.
Na de eerste, onbeholpen poging van Quoyle, van huis uit inktzetter, een bericht te maken zegt Buggit: ’Je spelling is goed – en ik heb heel wat slechte spelling gezien-, maar waar het om draait bij een goede journalist is het vinden van de essentie. Begin met de kop: kort, krachtig en dramatisch’. Buggit wijst naar zee en vraagt Quoyle: ’Wat zie je daar? Wat zou de kop zijn?’ Quoyle, na enig peinzen: ’Donkere wolk boven horizon’. Buggit schudt zijn hoofd: ’Opkomende storm bedreigt dorp’. Quoyle, met dunne stem: ’En als er geen storm komt?’ Buggit: ’Dorp ontsnapt aan dodelijke storm’.
Niets gebeurd, twee keer nieuws, is nog altijd een gevleugeld woord in de krantenwereld, meestal met een knipoog uitgesproken. Maar laten we niet geringschattend doen over Jack Buggit: zonder ze over één kam te scheren opereren de media in onze samenleving niet veel anders dan zijn sufferdje, zoals we deze week hebben gezien in het rumoer over uitspraken van minister Donner over de sjaria.
Donner verkondigde een waarheid als een koe: als twee derde van de Nederlanders morgen de sjaria zou willen invoeren, dan kan dat en moet dat wettelijk zelfs. Hij had hetzelfde kunnen zeggen over inkrimping van de Tweede Kamer of het afschaffen van de monarchie. Als uiteindelijk beide Kamers van onze Staten-Generaal daar in tweederde meerderheid vóór zijn, gebeurt het. Zo werkt onze democratie. Bij veranderingen in het bestel, gaan we niet over één nacht ijs, maar als de knoop eenmaal is doorgehakt hebben we de uitkomst te aanvaarden.
Het academische karakter van Donners waarheid verdient nog twee onderstrepingen. De eerste is dat dé sjaria niet bestaat, de tweede dat uitzicht op een meerderheid in Nederland voor een islamitische rechtsordening volledig ontbreekt. Er bestaat zelfs geen partij die dat bepleit. Voor zover hier, in figuurlijke zin, sprake is van wolkvorming voltrekt die zich achter de horizon. Waarom besloten veel media dan toch nieuws te maken van Donners uitspraken, met het volle accent op diens theoretische exercitie over de invoering van de sjaria? En waarom ontstond daarover vervolgens zoveel politieke ophef? Voor het antwoord kunnen we opnieuw te rade bij Jack Buggit.
Nadat hij Quoyle heeft belast met de dagelijkse scheepvaartberichten (the shipping news), zegt hij: ’En je doet de plaatselijke auto-ongelukken: een fotootje, het verhaal. We doen iedere week een ongeluk op de voorpagina, of er één is gebeurd of niet. Je moet een beetje handigheid hebben om de juiste foto te maken. Een donkere plek op de grond staat voor een plas bloed, ook al is het olie of cola. En je moet er een menselijk tintje aan geven: een kinderschoentje, een portemonnee of een pet op de weg. Daar voelen de lezers iets bij.’ In deze filosofie herkennen we de grondtrekken van wat we thans aanduiden als de hype, vroeger getypeerd als een storm in een glas water.
In het beeld van Donners opvattingen dat deze week in de media is ontstaan, zijn niet zozeer zaken toegevoegd om de lezers iets te laten voelen, als wel weggelaten. Haagse journalisten en politici weten heel goed dat deze christen-democraat geen voorstander is van de sjaria en een visie op de democratie huldigt die aanzienlijk breder is dan de constatering dat ’de meerderheid telt’, maar op basis van enkele uitspraken in het boek Land van haat en nijd van de VN-redacteuren Kleijwegt en Van Weezel werd een andere suggestie gewekt. Het AD bracht het nieuws onder de kop: ’Donner: sharia moet kunnen’.
Dit tabloid ging te werk volgens de logica van Buggit en bereikte bij haar lezer Mat Herben het beoogde effect. Het LPF-kamerlid onthulde donderdag in het interpellatiedebat: ’Toen ik dat bij mijn ontbijt las, verslikte ik me bijna in mijn boterham met kaas’. Het is verbazingwekkend dat de eerste reactie van deze en andere volksvertegenwoordigers niet was: dit kan niet waar zijn, zo kennen we Donner niet. Nee, liever deden ze het voorkomen dat een terugkeer naar ’de barbarij en de middeleeuwen’ (Wilders) aanstaande was. Het is een fenomeen dat zich, in de wisselwerking tussen media en politiek, steeds vaker manifesteert: de neiging een ontluikende gekte te voeden, eerder dan deze nuchter te redresseren: opkomende storm bedreigt dorp!
Natuurlijk is het niet de eerste taak van een journalist een politicus, laat staan een goed toegeruste Donner, in bescherming te nemen. Maar het is wel zijn taak om zin en onzin te onderscheiden. De krant die dat laatste serieus neemt, zo is de ervaring, manoeuvreert zich in een wat dubbelzinnige positie. Zij beschrijft met de ene hand de gekte en met de andere hand de opgeblazen onzin ervan. Het eerste gebeurt volgens een diep in de journalistiek doorgedrongen conformisme (’als iedereen het erover heeft, kunnen wij niet achterblijven’), het tweede vanuit beroepsernst en oog voor de publieke zaak.
Volgens de wetten van de Haagse politiek moet Donner het zichzelf kwalijk nemen dat hij zich in het bewuste interview niet aanstonds en uitdrukkelijk liet kennen als een tegenstander van de sjaria. Herben: ’Ik raad de minister aan een berouwvolle toon aan te slaan’. Helaas boog Donner in het debat voor deze wetten met het uitspreken van spijt over zijn nalatigheid en een hartgrondige afwijzing van de islamitische rechtsordening (’Ik zal er tot de laatste snik voor vechten ons systeem overeind te houden’). Incident politiek gesloten: dorp ontsnapt aan dodelijke storm!
In lijn met deze metafoor zei het CDA-kamerlid Van Haersma Buma dat partijen die de sjaria prediken wil verbieden: ’Ik wil een dijk opwerpen, ook al is de storm er nog niet’. Donner boog ook naar hem: ’Als ik zie hoeveel onrust een enkel woord veroorzaakt, is de vraag: moet je dat niet doen?’ Maar de voorafgaande vraag is: wie veroorzaakte de onrust?