Goslinga / De verzwegen keus van het CDA: van gezinspartij tot ouderenpartij
Met de verklaring ’Ik ben niet gèk’ ontweek premier Balkenende deze week in de Tweede Kamer de vraag naar de principiële koerswijziging van zijn partij in het gezinsbeleid. De vraag heeft zo’n ’hoog politiek karakter’, zei hij, dat hij daar als premier van een coalitiekabinet niet op wilde ingaan.
Dat was staatsrechtelijk een legitiem excuus, maar het gaf wel aan hoezeer de christen-democraten zich zelf met deze omslag in verlegenheid hebben gebracht. De vraag is waarom.
Het was al een tijdje duidelijk dat het CDA als gezinspartij steeds meer in een spagaat raakte. Balkenende en Verhagen hielden de afgelopen jaren krachtige pleidooien voor verhoging van de arbeidsparticipatie. Iedereen die kan, moet aan het werk en degenen die al werken, moeten langer werken om de kosten van de vergrijzing op te vangen. De premier deed nog de suggestie om vrouwen met een deeltijdbaan een premie te geven als zij hun uren verdubbelen en in het verkiezingsprogram bepleit de partij herinvoering van de 40-urige werkweek.
Aan de andere kant verdedigt het CDA nog altijd de keuzevrijheid in jonge gezinnen tussen betaald werk en zorg- en opvoedingstaken thuis. Het onderstreept bovendien de betekenis van het gezin als ideale plaats om voor het opvoeden van kinderen en de overdracht van waarden. Nog maar een jaar terug bepleitten de christen-democraten ’radicale kantelingen’ in onze sociale ordening, die aan de mens en zijn natuurlijke verbanden als gezin, buurt, gemeenschap en werk meer recht zouden doen.
Deze doordachte visie lag in de lijn met de succesvolle aanval die het CDA in de jaren negentig inzette op het liberale taboe op het gezin. De meeste mensen kozen weliswaar onverminderd voor deze leefvorm, maar de partijen die zich, verenigd in de paarse coalitie, als de voortrekkers van de individualisering beschouwden, sloten daarvoor willens en wetens de ogen. ’De verzwegen keuze van Nederland’, noemde de christen-democraten dit fenomeen ironisch.
De bredere herwaardering van het gezin volgde na 2002, toen aan het liberale hoogtij in de cultuurpolitiek een einde kwam. PvdA-leider Bos liet vorig jaar zelfs weten dat zijn partij een ’gezinsvriendelijke verzorgingsstaat’ voorstaat. In een vraaggesprek met deze krant zei hij dat ’we alle schroom van ons moeten afgooien dat een linkse beweging geen gezinsbeleid mag voeren’.
Daarmee was de oude polarisatie nog niet verdwenen. Begin dit jaar maakte Balkenende aan Bos het verwijt dat hij ouders allebei de arbeidsmarkt op wil jagen en aldus afstevent op een ’overspannen samenleving’.
De ironie is dat Balkenende deze week in de Tweede Kamer tegen hetzelfde verwijt opliep, nu zijn partij in het verkiezingsprogram de urgentie van betaalde arbeid zwaarder aanzet en de fiscale tegemoetkoming aan de niet-werkende partner loslaat. Dat laatste is een majeure breuk met de lijn als gezinspartij.
Het was dus niet zo gek dat Balkenende de vragen daarover ontweek. Hij hoefde als premier dan wel niet te antwoorden, de vraag is of hem dat antwoord als CDA-leider makkelijk uit de mond komt. De partij heeft zich blijkens haar verkiezingsprogram dan wel uit de spagaat verlost, maar zij heeft verzuimd tekst en uitleg te geven. De omslag was bovendien een beetje weggemoffeld in het financiële aanhangsel van het program. Niet voor niets sprak ChristenUnie-leider Rouvoet met subtiel balgevoel van ’een verzwegen keuze’.
Van een doordachte wending bij het CDA lijkt geen sprake en kennelijk ontbreekt het ook aan een overtuigend verhaal. Pas onder druk van andere kamerleden gaf fractieleider Verhagen deze week stukje bij beetje toe dat er wat is veranderd. Daarbij voerde hij in eerste instantie een puur materieel motief aan om de algemene belastingkorting voor van de niet-werkende partner af te schaffen: ’Je bent een dief van je portemonnee als je nu gaat werken’. In tweede instantie zei hij dat zijn partij sterker rekening wil houden met het feit dat het traditionele kostwinnersgezin niet meer doorsnee is. Na de geladen ideologische inzet in de afgelopen jaren was dat toch wat dunnetjes.
Anders dan Rouvoet verwelkomde GroenLinks-aanvoerster Halsema de wending. Ze noemde het een goede keuze ’de subsidie op thuiszitten’ in te trekken. Maar naderhand in een vraaggesprek met deze krant toonde ze zich beducht voor een ’overspannen samenleving’ als er op gezinspartners te veel druk wordt uitgeoefend om te werken. Om die reden zou ze opnieuw een poging willen doen het recht op deeltijdwerk wettelijk vast te leggen.
Hoewel Halsema de stap van het CDA dus aanvankelijk beoordeelde in het perspectief van de vrouwenemancipatie, voelde ze tegelijk aan dat hier meer aan de hand is. De vrijheid om te werken en de keuzevrijheid tussen werk en zorgtaken kan omslaan in dwang als het arbeidsdictum hier Amerikaanse trekken krijgt. De kans daarop is reëel nu de partijen niet geneigd zijn iets aan de AOW te doen of daarop zelfs, zoals Balkenende onlangs deed, een taboe hebben gelegd.
De CDA-leider beschouwt de AOW als een ’basale voorziening’ waaraan de overheid niet mag tornen. Dat is op zich een duidelijke keuze, maar zij betekent eenvoudigweg dat de jongere generaties meer en langer moeten werken om het geld op te brengen. ’Een goed gezinsleven is ook mogelijk als beide partners werken’, zei fractieleider Verhagen, maar het kan niet anders of de ruimte daarvoor wordt kleiner. Zij zal zelfs nog kleiner worden naarmate het minder lukt voor werkgevers impopulaire arbeidskrachten als allochtone jongeren, gedeeltelijk arbeidsongeschikten en 55-plussers aan het werk te krijgen.
Aan ironie ontbreekt het in deze kwestie niet. Het CDA waarschuwde tien jaar terug als eerste voor de groeiende spanning tussen de generaties. Nu voert de partij zelf deze spanning op door voor de ouderen te kiezen en de rekening bij de jongere generaties en hun gezinnen te leggen.